HOOFDSTUK 14
Ze smaakt zoals ze ruikt.
Ik had een vierentwintig uur durende reis verwacht in de hybride-wagen die in Lowe’s garage staat, of misschien een kortere vlucht in de economyclass, met watjes die ik op discrete wijze in mijn neus zou moeten proppen zodat ik niet overweldigd zou raken door de geur van mensenbloed.
Ik had niet verwacht dat hij met een privévliegtuig zou komen aanzetten.
‘Lieveling,’ vraag ik, terwijl ik mijn zonnebril op het puntje van mijn neus zet. ‘Zijn we rijk?’
Zijn blik is slechts deels vernietigend. ‘De meeste menselijke luchtvaartmaatschappijen willen ons niet aan boord hebben, lieverd.’
‘O ja. Daarom heb ik nog nooit het vliegtuig gepakt. Ineens is alles me weer helemaal duidelijk.’
Ik kan niet genoeg benadrukken hoe afschuwelijk Mick, Cal en Ken-Ludwig het vinden dat Lowe heeft besloten om zijn Vampyr-bruid mee te nemen naar Emery. In het licht van de ondergaande zon staan ze praktisch te trillen van bezorgdheid en onuitgesproken bezwaren.
Of misschien ook wel uitgesproken. Ik heb het grootste deel van de dag geslapen en het is goed mogelijk dat ze elkaar helemaal doof hebben geschreeuwd terwijl ik in de kast lag voor mijn middag-coma. Ik ben blij dat ik dat heb gemist en dat ik mijn wakkere tijd heb besteed aan het organiseren van het technische deel met Alex.
‘Als iemand probeert om Lowe te doden,’ zei hij tegen me, terwijl hij me een USB rubber ducky liet zien, ‘is het jouw plicht om je leven op te offeren voor je alfa.’
‘Ik vertik het om mezelf tussen hem en een zilveren kogel te werpen.’ Ik hield het hackgereedschap in het licht om het goed te bekijken. Handig. ‘Of wat er dan ook voor nodig is om jullie af te maken.’
‘Gewoon een normale kogel. En als je trouwt met iemand uit een roedel, wordt de alfa van die roedel jouw alfa. Als je met een alfa trouwt, wordt hij dus per definitie jouw alfa.’
‘Hm-hm, ja hoor, prima. Zeg, mag ik die micro-controller even zien?’
Ik vind het niet erg dat Alex ons niet is komen uitzwaaien op het kleine vliegveld, omdat de anderen genoeg existentiële angst uitstralen. Samengeperste lippen, over elkaar geslagen armen, fronsende gezichten. Mick schudt regelmatig zijn hoofd terwijl hij Glitter vasthoudt alsof het beest een boerende baby is. Dat is die kat blijkbaar ook, volgens iemand die de afgelopen twee uur meerdere keren op haar kop heeft gekregen omdat ze klei in de stopcontacten heeft gepropt. Glitter is blijkbaar ‘een belangrijk familielid’ dat ‘vliegtuigen graag woesj ziet doen’. Juno biedt nog de minste weerstand tegen het plan. Lief van haar. Alleen Ana is écht gelukkig, en dat komt doordat ze nogal wat beloftes aan Lowe heeft weten te ontfutselen: cadeautjes, snoepjes en een logistieke operatie die zelfs voor Lowe wat te hoog gegrepen is – het stelen van een L van het Hollywood-teken.
‘L staat voor Liliana,’ fluistert ze samenzweerderig tegen me. Haar vertrouwen in mijn alfabetvaardigheden is niet denderend. Dan huppelt ze weg om onuitspreekbare knuffeltoeren uit te halen met Glitter, terwijl dat beest genotzuchtig begint te spinnen. Als ik hetzelfde zou proberen, zou ik minstens een oog kwijtraken.
‘Laten we gaan,’ zegt Lowe, nadat hij voorover bukt om haar een kus op haar voorhoofd te drukken. Ik volg hem aan boord en zwaai naar Ana voordat ik instap. Het lijkt niet zozeer op een luxe jet van een bizar rijke man, maar meer op een kruising tussen een mooie woonkamer en de eersteklas van een trein.
‘Is de piloot een Weerling?’ vraag ik, terwijl ik Lowe naar de voorkant van het vliegtuig volg. Het is hier niet heel smal, maar we zijn allebei lang en het past maar net.
‘Jep.’ Hij opent de deur naar de cockpit.
‘Wie…’
Ik val stil wanneer hij op de pilotenstoel gaat zitten. Hij drukt snel en geoefend op de knoppen, zet een grote koptelefoon op en praat zachtjes met de luchtverkeersleiding.
‘O, dit ga je niet menen.’ Ik rol met mijn ogen. Even wil ik hem vragen wanneer hij, tussen het leiden van een roedel en zijn leven als architect door, de tijd heeft gehad om zijn vliegbrevet te halen. Maar ik vermoed dat hij wil dat ik die vraag stel en daarom vertik ik het. ‘Uitslover,’ mompel ik, terwijl ik met mijn rechterheup tegen een stuk of vijf uitstekende onderdelen bots onderweg naar de stoel van de copiloot.
Ik zie een scheve grijns op zijn gezicht verschijnen. ‘Ga zitten.’
Alles lijkt Lowe gemakkelijk af te gaan, en dat is met vliegen niet anders. Het zou doodeng moeten zijn om in een enorme metalen vogel door de lucht te vliegen, maar ik druk mijn neus tegen het koude raam en kijk naar de nachtelijke hemel. De glinsterende lichtjes onder ons worden onderbroken door uitgestrekte woestijnen. Ik kijk pas weer op als we toestemming krijgen om te landen.
‘Misery?’ zegt hij zachtjes.
‘Hm?’ De oceaan lijkt bewegingloos vanaf deze hoogte.
‘Als we landen…’ zegt hij, waarna hij lang stil blijft.
Ik dwing mezelf om het koude glas los te laten. ‘Au.’ Ik ben stijf omdat ik urenlang heb stilgezeten en strek mijn nek in de smalle cabine terwijl ik probeer om niet per ongeluk de schietstoel te activeren. ‘Alles doet pijn.’ Wanneer ik mijn rug krom en weer recht, staart hij me zo indringend aan dat ik gewoon voel dat hij over me oordeelt. ‘Wat?’ vraag ik defensief.
‘Niets.’ Hij kijkt weer naar het controlepaneel. Te snel.
‘Je zei “als we landen…”’
‘Ja.’
‘Je weet dat dat geen hele zin is, hè? Dat is slechts een temporele bijzin.’
Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Ben je nu ook al taalkundige?’
‘Nee, hoor, gewoon een behulpzame criticus. Wat gebeurt er als we landen?’
Hij verkent de binnenkant van zijn wang met zijn tong.
‘Ga je het me nog vertellen, of niet?’
Hij knikt. ‘Ik moet Emery en haar volgelingen duidelijk maken dat jij bij mijn roedel hoort en dat geweld jegens jou niet getolereerd zal worden. En dat kan niet alleen verbaal.’
‘Je zei dat je me wilde markeren, toch?’ Wat dat ook mag inhouden. De knipperende lichtjes van de landingsbaan komen dichterbij en ik word misselijk van de turbulentie. Ik concentreer me op Lowe. ‘Kan ik niet gewoon Architectuur voor Dummies snel doorlezen en net doen alsof ik weet wat het verschil is tussen gotische en art-decobouwstijlen?’
Hij kijkt me strak aan. ‘Geintje, zeker?’
‘Voor je kijken.’
‘Dat weet je toch wel? Je weet toch wel het verschil tussen…’
‘Echtgenoot, licht van mijn leven, diep vanbinnen weet je het antwoord op die vraag. Kijk alsjeblieft voor je als je een vliegtuig aan de grond probeert te zetten.’
Hij kijkt weer weg. ‘Het is een kwestie van geur,’ zegt hij. Hij moet zichzelf er duidelijk toe dwingen om van onderwerp te veranderen.
‘Uiteraard. Wat niet?’ Hij heeft zich voorbeeldig gedragen. Hij lijkt niet meer op mijn geur te reageren. Misschien komt het doordat ik zo vaak in bad ben geweest. Misschien begint hij aan me te wennen, net als Serena toen ze bij de vismarkt in de buurt woonde. Tegen de tijd dat haar huurcontract afliep, vond ze die zilte geur bijna geruststellend.
‘Als we hetzelfde ruiken, komt de boodschap over.’
‘Betekent dat dat jij naar hondenadem moet ruiken?’ grap ik.
‘Ik ga het doen.’ Zijn stem klinkt hees.
‘Wat ga je doen?’
‘Jou laten ruiken naar…’ Het vliegtuig landt gracieus op de landingsbaan. ‘Mij.’
Mijn handen grijpen de armleuningen vast terwijl we over de landingsbaan snellen. Angst maakt zich van me meester en mijn brein loopt over met beelden van hoe we tegen het gebouw aan het einde van de landingsbaan zullen klappen. Heel langzaam vertragen we en al even langzaam beginnen de woorden van Lowe in te dalen.
‘Naar jou?’
Hij knikt, druk met wat laatste manoeuvres. Ik zie een klein groepje mensen bij de hangar staan. Emery’s welkomstcomité, klaar om ons af te slachten.
‘Prima. Doe wat je wilt met mijn lichaam,’ zeg ik verstrooid, terwijl ik probeer uit te vogelen wie van hen een teentje knoflook naar mijn hoofd zal gooien. ‘Maar wees gewaarschuwd: Serena klaagt vaak over hoe smerig en koud ik voel. Die paar graden maken een flink verschil.’
‘Misery.’
‘Serieus, het boeit me niet. Doe je ding.’
Hij is klaar met zijn manoeuvres. Hij maakt zijn gordel los en neemt de Weerlingen die ons opwachten in zich op. Ze zijn met z’n vijven en lijken behoorlijk lang. Maar goed, dat ben ik ook. Net als Lowe.
‘Als ze ons aanvallen…’
‘Dat zullen ze niet doen,’ onderbreekt hij me. ‘Niet nu.’
‘Maar als ze dat wel doen, kan ik helpen en…’
‘Weet ik, maar ik kan ze in mijn eentje wel aan. Kom, we hebben niet veel tijd.’ Hij pakt mijn pols beet en trekt me het zitgedeelte in. Het is groter dan de cabine, maar te klein om recht tegenover elkaar te blijven staan. ‘Ik ga…’
‘Doe nou maar gewoon.’ Ik strek mijn nek uit om door de raampjes een glimp van de Weerlingen op te vangen. Sommigen zijn daadwerkelijk in wolf-vorm.
‘Misery.’
‘Schiet nou maar op, want…’
‘Misery.’ Ik schrik op wanneer ik zijn bevel hoor. Er verschijnt een kwade V tussen zijn wenkbrauwen wanneer hij fronst. ‘Ik heb je expliciete toestemming nodig.’
‘Waarvoor?’
‘Ik ga op de traditionele Weerling-manier mijn geur aan je overdragen. Daarvoor moet ik met mijn huid over die van jou wrijven. En met mijn tong.’
O. O!
Iets elektrisch, iets vloeibaars, verenigt zich in mijn lichaam. Ik doe het enige wat ik kan verzinnen: lachen. ‘Serieus?’
Hij knikt, bloedserieus.
‘Ga je ook een natte vinger in mijn oor steken?’
Hij beweegt zijn hand naar mijn nek.
Stopt.
‘Mag ik je aanraken?’ Hij vraagt om toestemming, maar zonder onzekerheid of twijfel. Ik knik. ‘Weerlingen hebben geurklieren. Hier…’ Hij strijkt met zijn duim langs het kuiltje aan de linkerzijde van mijn keel. ‘Hier ook.’ De rechterkant. ‘En hier.’ Zijn hand omwikkelt mijn nek, met zijn handpalm tegen de achterkant van mijn hoofd. ‘En in je polsen.’
‘Ah.’ Ik schraap mijn keel. Ik moet mijn best doen om stil te blijven staan, want ik voel me… Ik weet eigenlijk niet hoe ik me voel. Het komt door hoe hij naar me kijkt. Door zijn lichte, doordringende ogen. ‘Dit is een, eh, fascinerende biologieles, maar… O, shit. De groene markeringen op onze bruiloft! Maar ik…’
‘Jij hebt geen geurklieren,’ zegt hij, alsof ik voorspelbaarder ben dan het betalen van belasting. ‘Maar je hebt wel plekken waar je bloed dichter bij je huid stroomt, en de hitte…’
‘Maakt de geur sterker. Ik ben bekend met dat hele bloed-gedoe.’
Hij knikt en kijkt me afwachtend aan, totdat hij doorheeft dat ik geen idee heb waar hij op wacht. ‘Misery. Geef je me toestemming?’
Ik zou nee kunnen zeggen. Ik weet dat ik nee zou kunnen zeggen en dat hij waarschijnlijk wel een andere manier zou vinden om me te beschermen. Totdat zijn pogingen hem fataal zouden worden, want zo zit hij nou eenmaal in elkaar. En misschien is dat wel de reden dat ik knik en mijn ogen sluit en denk dat het niet zoveel zal voorstellen.
En dat blijkt, zo besef ik al snel, niet het geval.
Het begint met de hitte die me overmant zodra hij in de buurt komt. De vage, aangename geur van zijn bloed die in mijn neusgaten kruipt. Daarna zijn aanraking. Eerst zijn hand op mijn kaak, die me stevig vasthoudt, mijn hoofd naar rechts kantelt en dan… zijn neus, denk ik. Hij beweegt over mijn keel, heen en weer over de plek waar mijn bloed het voelbaarst stroomt. Hij ademt diep in. Nog een keer, dieper. Dan gaat hij weer omhoog. De stoppels op zijn kaak kietelen mijn huid.
‘Is dit oké?’ vraagt hij met zachte, diepe stem.
Ik knik. Ja. Dit is oké. Meer dan oké, hoewel ik niet goed weet hoe of waarom. Een ‘het spijt me’ rolt over mijn lippen.
‘Waarom?’ Het woord dringt diep bij me binnen.
‘Gewoon.’ Mijn knieën knikken, dus ik zet me schrap. Het voelt nog steeds alsof ik elk moment kan omvallen, dus ik reik blindelings naar boven. Vind Lowe’s schouder. Hou hem stevig vast. ‘Ik weet dat je mijn geur niet fijn vindt.’
‘Ik ben dol op jouw geur.’
‘Dus het baden werkt wel… O!’
Toen hij ‘tong’ zei, verwachtte ik… in elk geval niet dat hij zijn lippen zou openen onderaan mijn keel, gevolgd door een zachte, trage lik. Want dit voelt als een zoen. Alsof Lowe Moreland mijn nek zoent, heel langzaam. Hij schraapt over mijn huid met zijn tanden en eindigt met een zachte beet.
Ik kreun bijna. Maar op het laatste moment weet ik dat jammerende, hongerige geluid weer in te slikken en…
God. Waarom voelt dit zo ongelooflijk goed?
‘Is dit voor jou net zo vreemd als voor mij?’ vraag ik, terwijl ik de golven van genot in mijn buik probeer te negeren. Want datgene wat ik voel opbouwen als gemorst water onder mijn navel is opwinding, en die zou heel snel kunnen uitmonden in een gigantische vloedgolf. Het doet me denken aan bloed en aanraking en misschien aan seks, en terwijl er van alles gebeurt in mijn lichaam, ben ik als de dood dat hij het kan ruiken.
Dat hij míj kan ruiken.
‘Nee,’ gromt hij.
‘Maar…’
‘Het is niet vreemd.’ Lowe haalt zijn gezicht uit mijn nek. Ik sta op het punt om hem te smeken om verder te gaan, om niet te stoppen, maar hij wisselt alleen maar van kant en ik slaak bijna een kreetje van opluchting. Deze keer houdt hij met zijn handpalm bijna de hele achterkant van mijn hoofd vast, en heel even speelt hij met zijn duim met het puntje van mijn oor. Hij blaast langzaam zijn adem uit, eerbiedig, alsof mijn lichaam iets kostbaars en beeldschoons is. ‘Het is perfect,’ zegt hij, en dan beweegt hij zijn mond weer naar beneden.
Eerst een zacht beetje in mijn oorlel. Dan voel ik zijn tong, aan de onderkant van mijn kaak. Tot slot, net wanneer ik denk dat dit anders gaat dan ik had verwacht, verplaatst hij zich naar de onderkant van mijn keel en begint te zuigen.
Hij kreunt.
Ik hap naar adem.
We beginnen allebei zwaarder te ademen, terwijl mijn hand omhoog beweegt om zijn gezicht harder tegen me aan te trekken. Hij zuigt zachtjes aan mijn huid, met open mond, en het voelt als elektriciteit die me overspoelt met warmte. De lichaamstemperatuur van Weerlingen is veel hoger dan die van Vampyren, en zijn lichaam en alle mogelijkheden die het met zich meebrengt is zo dichtbij, en zijn warmte…
Mijn borsten doen pijn. Mijn tepels zijn hartstikke stijf en ik wil me tegen hem aan drukken. Ik wil contact en vlees en huid. Lowe’s lichaam is hard en ik ben zo zacht en zijn bonzende hartslag – zijn heerlijke kloppende hart – is een nevelig, onbeschrijfelijk wonder dat me dichter tegen hem aan trekt. Ik kronkel in zijn armen en probeer me tegen hem aan te drukken, een beetje frictie op te zoeken, maar nee.
Want Lowe trekt zich terug. Zijn hand pakt mijn schouder en draait me om totdat ik van hem wegkijk. Ik hap naar adem en hou me vast aan de hoofdsteun van een stoel.
‘Gaat het?’ vraagt hij, voordat hij zijn vingers om mijn keel wikkelt. Ik zeg zo snel mogelijk ‘ja’, nog voordat hij zijn zin heeft uitgesproken. Hij verspilt geen moment en tilt mijn haren op. Pakt mijn heupen met zijn handpalm. Drukt mijn lichaam tegen het zijne.
En als ik sta zoals hij me hebben wil, buigt hij voorover.
Zijn tanden bijten in de achterkant van mijn nek, hard deze keer, en ik word overmand door een geil soort genot dat me direct volledig overneemt. De kreet die ik eerder nog wist te smoren, tuimelt over mijn lippen. Ik voel een druk vanbinnen – zwaar, verzengend – en ik kan het niet aan wanneer die druk verder toeneemt. Lowe’s hand beweegt naar mijn buik en drukt me steviger tegen hem aan. De ronding van mijn billen drukt tegen zijn kruis en hij slaakt een tevreden, gesmoord geluid dat al mijn haartjes recht overeind doet staan.
Mijn bloed gonst. Mijn oren suizen. Ik smelt.
‘Fuck,’ mompelt hij. Hij strijkt nog een laatste keer met zijn tong over de knobbel bovenaan mijn ruggengraat om de pijn van zijn beet te verzachten, en ineens heb ik het koud. Ik ril. Wanneer ik me omdraai, staat hij een aantal passen van me af, met pikzwarte ogen.
Het gesuis in mijn oren wordt luider. Want het zat niet tussen mijn oren. Een auto rijdt over het asfalt, naar ons vliegtuig toe.
Emery.
‘Het spijt me.’ Lowe’s stem klinkt nog steeds hees. Zijn vingers stuiptrekken aan zijn zijde, een reflex. Zoals mijn hand die nog rust op de vochtige plek onderaan mijn keel.
‘Ik…’ Mijn hand masseert mijn nek. Ik kan zijn aanraking nog steeds voelen. ‘Dat was…’
‘Het spijt me,’ zegt hij weer.
Mijn hoektanden doen pijn, jeuken, verlangen als nooit tevoren. Ik strijk erover met mijn tong om te controleren of ze niet in brand staan. Lowe kijkt ernaar, naar elke seconde, en opent zijn lippen. Hij zet een kleine stap mijn kant op, zonder erbij na te denken, en trekt zich dan weer terug: geschrokken van zijn gebrek aan controle.
Dit mag dan nieuw voor me zijn en ik mag dan geen Weerling zijn, maar wat er net tussen ons is gebeurd, gaat een stuk verder dan ‘ik zal je even snel vermommen’ en veranderde direct in iets anders.
Iets seksueels.
En als ík dat al weet, weet hij dat helemaal.
‘Lowe.’ We moeten het hier nu over hebben. Of nooit meer.
Aan de blik in zijn ogen te zien, kiest hij voor dat laatste. ‘Ik ben klaar,’ zegt hij tegen zichzelf, met glazige ogen. ‘Het is klaar.’
‘Is het beter zo?’
Hij perst zijn lippen op elkaar. Alsof er een smaak is die hij langer wil vasthouden. ‘Beter?’
‘Mijn geur. Ruik ik naar…’
‘Mij.’ De woorden komen vanuit heel diep in zijn keel. ‘Je ruikt alsof je van mij bent, Misery.’
Er raast een borrelend gevoel door mijn lichaam.
Dat was immers precies ons doel.