Switch Mode
Home Bride Chapter 2

Chapter 2

 HOOFDSTUK 2

HOOFDSTUK 2

 

 

 

 

Vroeger dacht hij dat de ogen van alle Vampyren er hetzelfde uitzagen. Mogelijk had hij het mis.

 

 

 

 

Het heden

 

‘Wat een ongelukkige, troosteloze keuze. Welke liefhebbende ouder noemt zijn kind nou Misery? Waarom zou je je kind naar ellende vernoemen?’

Ik zie mezelf niet als een gevoelig persoon. Over het algemeen doet het me niet zoveel als anderen impliceren dat ik een teleurstelling ben voor mijn familie en soortgenoten. Zolang ze mij daar maar niet mee lastigvallen.

En toch sta ik hier. Naast gouverneur Davenport. Ik leun op mijn ellebogen op het balkon dat uitkijkt op de binnentuin waar ik net ben getrouwd. Ik moet mijn best doen om niet te zuchten en zeg: ‘De Raad.’

‘Pardon?’

Het is altijd moeilijk om in te schatten of een mens stomdronken is, maar ik weet vrij zeker dat de gouverneur niet nuchter is. ‘U vroeg wie me mijn naam heeft gegeven. Dat was de Vampyr-raad.’

‘Niet uw ouders?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Zo werkt dat niet.’

‘Ah. Zijn er… magische rituelen bij betrokken? Offeraltaars? Zieners?’

Mensen zijn altijd zo druk met zichzelf bezig dat ze ervan uitgaan dat alles wat ‘anders’ is, gehuld moet zijn in het bovennatuurlijke en het esoterische. Ze laven zich aan hun mythes en legenden waarin Vampyren en Weerlingen magische, mythische wezens zijn die anderen kunnen vervloeken en toegang hebben tot het mystieke. Ze denken dat we in de toekomst kunnen kijken, dat we kunnen vliegen, dat we onzichtbaar kunnen worden. Omdat we anders zijn, moet ons bestaan onderhevig zijn aan bovennatuurlijke krachten en niet simpelweg aan de biologie, zoals bij hen.

En wellicht een paar thermodynamische natuurwetten.

Zo was Serena ook toen ik haar voor het eerst leerde kennen. ‘Kun jij je branden aan een kruis?’ vroeg ze, toen we een paar weken hadden samengewoond en ik er niet in was geslaagd om haar ervan te overtuigen dat de rode vloeistof in mijn koelkast tomatensap was.

‘Alleen als hij heel, heel heet is.’

‘Maar hebben jullie een hekel aan knoflook?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘We doen niet echt aan voedsel eten, dus… misschien?’

‘En hoeveel mensen heb je gedood?’

‘Geen,’ zei ik geschrokken. ‘Hoeveel mensen heb jíj gedood?’

‘Hé, ik ben zelf een mens.’

‘Nou en? Jullie doden elkaar bij de vleet.’

‘Ja, maar indirect. Door de ziektekostenverzekering te duur te maken of door koppig tegen wapenwetten te blijven stemmen. Jullie zuigen mensen leeg om te overleven, toch?’

Ik haalde mijn neus op. ‘Het is best smerig om rechtstreeks uit iemand te drinken, dus dat doet niemand.’ Dat was niet helemaal waar, maar ik wist toen nog niet helemaal zeker waarom. Ik wist alleen dat Owen en ik een paar jaar eerder de bibliotheek in waren gelopen en zagen dat vader zich had vastgebeten in de nek van raadsvrouw Selamio. Owen, die wat eerder wereldwijs was en niet zo’n sociale paria als ik, had mijn ogen bedekt met zijn hand en geroepen dat we hier een jeugdtrauma van zouden oplopen. Hij had me echter nooit uitgelegd waarom. ‘Bovendien hebben we bloedbanken, zodat we de mensen geen pijn hoeven te doen.’ Ik vroeg me af of het soms meer te maken had met het feit dat het vermoeiend was om iemand te vermoorden, mensen spartelen immers tegen, vervolgens moet je het lijk nog begraven én je loopt het risico dat de politie midden op de dag voor je deur staat terwijl je dan het liefst in een heel donker hoekje wilt kruipen.

‘En dat gedoe met uitnodigingen dan?’

‘Wat bedoel je?’

‘Jullie moeten worden uitgenodigd om ergens naar binnen te kunnen gaan, toch?’ Ik schudde mijn hoofd. Haar teleurgestelde reactie raakte me. Ze was grappig en direct en een beetje vreemd op een manier die haar zowel geweldig als benaderbaar maakte. Ik was tien en ik vond haar nu al leuker dan ieder ander die ik ooit had ontmoet. ‘Kun je dan op zijn minst mijn gedachten lezen? Waar denk ik aan?’

‘Eh.’ Ik krabde aan mijn neus. ‘Dat boek dat je zo leuk vindt. Met de heksen?’

‘Dat is niet eerlijk, ik denk altijd aan dat boek. Welk getal heb ik in mijn hoofd?’

‘Eh… zeven?’

Ze hapte naar adem. ‘Misery!’

‘Was het goed?’ O mijn god!

‘Nee! Ik dacht aan driehonderdzesenvijftig. Wat is er nog meer allemaal gelogen?’

Weet je wat het is? Mensen, Weerlingen en Vampyren mogen dan verschillende soorten zijn, maar we zijn nauw aan elkaar verwant. Wat ons van elkaar scheidt, heeft minder te maken met het occulte en vooral met spontane genetische mutaties van duizenden jaren geleden. En uiteraard met de waarden die we daardoor hebben ontwikkeld. Een verlies van een purinebase hier, een nieuwe positie voor een waterstofatoom daar en voilà: Vampyren drinken alleen maar bloed, kunnen niet tegen de zon en worden continu met uitsterven bedreigd. Weerlingen zijn sneller, sterker, hariger – denk ik – en dol op geweld. Maar geen van ons kan een toverstokje pakken en een zware koffer op magische wijze op het bagagerek leggen, of van tevoren de uitkomst van de lotto voorspellen… of in een vleermuis veranderen.

Vampyren niet, in elk geval. Ik weet niet genoeg van Weerlingen om me namens hen beledigd te voelen.

‘Nee, geen rituelen,’ zeg ik tegen de gouverneur. ‘Alleen een Raad die zich overal mee wil bemoeien. Niemand zit te wachten op vijf Madysons in dezelfde klas.’ Ik val even stil. ‘Bovendien snap ik wel dat ze me naar iets negatiefs hebben vernoemd. Ik heb immers mijn moeder vermoord.’

Hij aarzelt even, weet duidelijk niet hoe hij moet reageren en begint dan nerveus te lachen. ‘Ah. Nou. Als naam vind ik het toch heel…’ Hij kijkt om zich heen, alsof hij zoekt naar het perfecte woord.

O, ik kop hem zelf wel in. ‘Ellendig?’

Hij maakt een schietende beweging met zijn vingers en ik ril, ofwel omdat ik hem haat, ofwel omdat het veel te koud begint te worden voor mijn Vampyr-lichaam en deze kanten jumpsuit.

Je moet wel heel erg van de kaart zijn om deze bijeenkomst een ‘feest’ te willen noemen. Na een uur had ik besloten dat ik er klaar mee was. Als mijn echtgenoot – die, omdat ik blijkbaar enorm stink, op het punt had gestaan om me te vermoorden voor het altaar waar we in ons huwelijksbootje zijn gestapt – ervandoor kon gaan om belangrijke zaken met mijn vader te bespreken, kon ik ook wel stiekem wegglippen.

Ik was naar het balkon gelopen om even alleen te kunnen zijn. Helaas had de gouverneur hetzelfde idee en had hij een groot glas drank meegesmokkeld. Hij besloot bij me te komen staan (hartverscheurend) en leek vastbesloten om een gesprekje aan te knopen (een fucking wereldramp). Zijn blik dwaalt steeds af naar de tafel van Maddie Garcia, alsof hij haar met zijn ogen levend wil laten verbranden voordat ze volgende maand wordt ingezworen. Waarschijnlijk zou ik net zo’n hekel moeten hebben aan de toekomstige gouverneur van de mensen als hij, aangezien haar keuzes de reden zijn dat ik vandaag moest trouwen, maar ondanks alles bewonder ik hoe vakkundig ze mijn vader weet te vermijden. Ze is absoluut een slimme vrouw. In tegenstelling tot de hakkelende idioot die naast me staat.

‘Ik vind het heel dapper wat u doet, mevrouw Lark,’ zegt hij, terwijl hij me een schouderklopje geeft. Hij heeft vast niet gehoord dat Vampyren elkaar nooit aanraken. ‘Zeer dapper, gezien het gevaar dat u loopt.’

‘Hm.’ De receptie gaat precies zo belabberd als ik al had verwacht. Weerlingen en Vampyren zitten aan tafels aan tegenovergestelde kanten van de zaal. Ze wisselen vijandige blikken uit terwijl de meest ondergewaardeerde violist ter wereld zich vermaakt met Rachmaninoff. De Weerlingen en de paar menselijke gasten krijgen eten dat is bereid door een wereldberoemde chef en doen een dappere poging om het op te eten, ondanks de onbehaaglijke sfeer. ‘Weerzinwekkend,’ hoorde ik de dochter van raadslid Ross in de Taal zeggen toen ik hierheen sloop. ‘Asociale beesten. Ze voeden zich in het openbaar, schijten in het openbaar, neuken in het openbaar.’ Ik heb maar niet gezegd dat het ‘eten’ heet en dat die laatste twee dingen strafbaar zijn in de mensenwereld. Ik ben allang blij dat het me gelukt is om aan de planner uit te leggen dat het niet normaal is om bloed te drinken op een feestje, dat bloed drinken een besloten aangelegenheid is voor de Vampyren – nooit gemeenschappelijk of puur voor de lol – en dat het geen ‘leuk idee’ was om bloedcocktails te serveren met kleine parapluutjes. Toen ze vroeg wat de Vampyren zouden doen terwijl de Weerlingen aten, gokte ik: ‘Boos naar hen staren?’ Ik had gelijk.

‘Ik vind u bijzonder dapper.’ De gouverneur neemt nog een slok. ‘Wat hebt u een interessant leven geleid. Een Vampyr, opgevoed tussen de mensen. Het beroemde Onderpand. De Weerlingen hebben volgens mij nu twee redenen om u te haten.’

Ik ga afgeleid met mijn tong over mijn teruggegroeide hoektanden en vraag me af of het knokken zal worden. De haat in de ruimte is bijna voelbaar, verstikkend. De menselijke wachters zijn aan het ijsberen, iets te gretig om aan te vallen, te temmen, te verdedigen. Als hier ook maar een speld zou vallen, breekt de hel los.

‘Maar Moreland heeft hier ook veel voor opgegeven. Het Onderpand dat zij sturen… De dochter van het raadslid in ruil voor de metgezel van de alfa. Het heeft wel iets poëtisch, nietwaar?’

Ik kijk razendsnel om. Ik zie een glazige blik in de ogen van de gouverneur. ‘De wat van de alfa?’

‘O, ik had niet over haar moeten beginnen. Het is uiteraard een geheim, maar…’ Hij gniffelt zachtjes en heft het glas alsof hij wil proosten.

‘Zei u nou “metgezel”? Als in, een echtgenote?’

‘Daar mag ik niets over zeggen, mevrouw Lark. Of moet ik u nu mevrouw Moreland noemen?’

‘Shit,’ mompel ik zachtjes, terwijl ik over mijn neusbrug wrijf. Was Moreland al getrouwd? Als dat het geval is, kan ik me niet voorstellen hoe pissig hij moet zijn dat hij nu met mij zit opgescheept, terwijl zijn vrouw heel ver weg is en elk moment kan worden afgeslacht. Misschien ging hij daarom eerder zo uit zijn plaat?

En omdat ik blijkbaar naar rotte eieren ruik.

Jammer dan, zeg ik tegen mezelf, terwijl ik me afzet tegen de reling. Hij en vader hebben dit huwelijk bekokstoofd. Ik word bekokstoofd. Hopelijk onthoudt hij dat en hoef ik zijn woede niet te verdragen. ‘Het was me een genoegen, gouverneur,’ lieg ik, terwijl ik hem gedag zwaai.

‘Als u besluit om hem te veranderen, bel dan maar even met mijn kantoor.’ Hij maakt het telefoon-handgebaar, dat gebaar dat oude mensen gebruiken. ‘Ik kan het papierwerk versnellen.’

‘Pardon?’

‘De naam.’

‘Ah. Ja, bedankt.’

Ik ga naar beneden, op zoek naar Owen. Volgens mij stond hij eerder nog te kletsen met raadslid Cintron. Nou ja: te roddelen, waar hij heel goed in is. Ik durf te wedden dat hij meer kan ontdekken over die ‘metgezel’ van de alfa. Waarschijnlijk wist hij het al, maar heeft hij niets gezegd omdat hij het een hilarisch idee vond dat deze arme vrouw halverwege de ceremonie zou opspringen om bezwaar te maken, én omdat hij weleens wilde zien hoe een hondsdolle wolf mijn alvleesklier zou opsmikkelen omdat ik zijn huwelijk verpest voor het oog van de belangrijkste leden van de Vampyr-samenleving.

‘… nog nooit zoiets gehoord.’

Ik kom plots tot stilstand, want…

Mijn echtgenoot.

Mijn echtgenoot staat hier, onderaan de trap.

Hij heeft zijn jas uitgetrokken en de mouwen van zijn witte shirt opgerold. Er staan twee mensen bij hem: een Weerling met een rode baard – de getuige, volgens mij – en een andere, oudere man met grijs haar en een diep, wit litteken in zijn nek. Ze kijken somber en Moreland heeft zijn armen over elkaar geslagen.

Ik heb dit eerder gezien, bij mijn vader: een machtig man die belangrijke informatie te horen krijgt van mensen die hij vertrouwt. Het laatste wat ik nu wil is langs hen lopen, hoewel ik er ook bijzonder weinig voor voel om mijn gesprek met de gouverneur te hervatten. Toch sta ik net op het punt om me om te keren en meer te horen over hoe stom mijn naam is, maar dan…

‘… wat de gevolgen zijn als zíj het echt is,’ zegt de getuige.

De klemtoon brengt me tot stilstand. Want het voelt alsof hij het heeft over…

Moreland perst zijn lippen op elkaar. De spieren in zijn kaak spannen zich aan en hij zegt iets, maar zijn stem is dieper, lager dan die van zijn metgezellen. Ik kan hem niet verstaan boven het geroezemoes op de achtergrond.

‘Het moet een moment van verwarring zijn geweest. Zij kan onmogelijk jouw…’ De muziek klinkt ineens een stuk luider en ik sluip dichterbij, een extra trede.

De brede rug van Lowe verstijft. Even ben ik bang dat hij me hoorde bewegen, maar hij draait zich niet om. Ik ontspan weer als hij zegt: ‘Denk je dat ik die fout zou maken?’

De oudere man verstijft en laat dan verontschuldigend zijn hoofd hangen. ‘Nee, alfa.’

‘We moeten onze plannen wijzigen, Lowe.’ De rossige Weerling. ‘Een ander verblijf zoeken. Je zou niet hoeven samenleven met…’ Er ontstaat commotie in de gang en ze kijken alle drie die kant op. Wanneer ik dat ook doe, zinkt de moed me in de schoenen.

Vlakbij staan twee kinderen te krijsen. Kleuters: eentje met een donkere huid en lichtpaarse ogen, de ander is bleek en heeft blauwe ogen. Een Vampyr en een Weerling. Tussen hen in ligt een donkerblauw poppetje, in tweeën gebroken bij zijn middel. En daarnaast staan een Vampyr-vader en een Weerling-moeder, die hun zoons stevig hebben vastgepakt. Ik begrijp absoluut niet waarom het hen een goed idee leek om hun kinderen mee te nemen, maar inmiddels hebben ze hun tanden al naar elkaar ontbloot. Ze grommen. Trekken de aandacht van de andere gasten, die zich beschermend om hen heen verzamelen. Of misschien wel agressief.

De muziek verstomt wanneer de herrie in de ruimte een paniekerige bijklank krijgt. De kinderen worden omringd door een kleine menigte. De menselijke bewakers komen erbij staan en trekken hun wapens. Alsof dit allemaal nog niet erg genoeg was… Mijn hart bonst in mijn borst en de spanning wordt bijna voelbaar. Het begin van een nieuw bloedbad dat zal worden opgenomen in de geschiedenisboeken…

‘Hier.’

Lowe Moreland knielt tussen de kinderen en er valt een dodelijke stilte. De vader van de Vampyr, die ik nu herken als raadslid Sexton, sleurt zijn zoon achter zijn benen en trekt zijn bovenlip op om zijn lange hoektanden te ontbloten.

‘Niets aan de hand,’ zegt Moreland. Kalm. Geruststellend. Niet tegen de vader, maar tegen het kind. In zijn hand zie ik het poppetje, dat nu weer heel is.

De jongen aarzelt. Dan steekt hij zijn hand tussen de knieën van zijn vader door om zijn speelgoed te pakken en lacht zijn tandjes bloot.

Verschillende gasten slaken een zucht van opluchting. Ik niet. Nog niet.

‘Wat zeggen we dan?’ vraagt Moreland, deze keer aan het Weerling-kind. De jongen knippert meerdere keren met zijn ogen voordat hij met een pruillip naar de grond kijkt.

‘Sorry,’ mompelt hij. De ‘r’ klinkt meer als een ‘w’. Hij lijkt elk moment in tranen te kunnen uitbarsten, maar begint te lachen wanneer Moreland hem over zijn bol aait, hem optilt en het kind moeiteloos onder zijn arm meeneemt, alsof het een voetbal is. Hij draait zich om, keert de groep Vampyren die zich hebben verzameld rondom de familie Sexton de rug toe, en brengt de kleine Weerling terug naar zijn tafel.

In een mum van tijd is de spanning weer gezakt. Vampyren en Weerlingen keren terug naar hun plaatsen, met nog een paar smeulende, wantrouwende blikken. De muzikanten pakken de draad weer op. Mijn echtgenoot loopt terug naar de trap, zonder op te kijken of mij op te merken, en ik durf eindelijk weer adem te halen.

‘Zorg dat dit niet nog eens gebeurt. Vertel dat ook aan de anderen,’ beveelt hij zachtjes aan de rossige en de oudere Weerlingen, die knikken en naar de gasten toe lopen. Moreland slaakt een zucht en ik blijf een paar seconden wachten. Ik hoop dat hij achter hen aan zal lopen en de weg voor mij zal vrijmaken.

Heel wat seconden.

Die praktisch als een minuut voelen.

Een minuut en nog meer seconden…

‘Ik weet dat je er bent,’ zegt hij, terwijl hij in het luchtledige staart. Ik heb geen idee tegen wie hij het heeft, totdat hij zegt: ‘Kom maar naar beneden, mevrouw Lark.’

O.

Shit.

Ik kan wel door de grond zakken.

Er bevinden zich zo’n tien traptreden tussen ons. Ik zou beschaamd naar beneden kunnen kruipen, maar onze soortgenoten waren al aartsvijanden toen elektriciteit nog niet eens was uitgevonden, waardoor we de schaamte wel achterwege kunnen laten. Het is hartstikke normaal om je vijanden af te luisteren, toch?

‘Neem je tijd,’ voegt hij er spottend aan toe.

Gezien het… incident van een paar uur geleden, durf ik niet goed naast hem te staan. Maar misschien had ik me geen zorgen hoeven maken: als ik bij hem ben aangekomen, zie ik zijn neusvleugels trillen en een spier samentrekken in zijn kaak, maar meer ook niet. Moreland kijkt niet naar me en lijkt ook niet op het punt te staan om me uiteen te rijten.

We komen er wel.

Toch heb ik geen idee wat ik moet zeggen. Tot nu toe hebben we alleen beloftes uitgewisseld waar we ons toch niet aan willen houden, en een opmerking over mijn lichaamsgeur. ‘Noem me maar Misery.’

Hij valt even stil. ‘Ja, dat is waarschijnlijk beter.’

We doen er allebei het zwijgen toe. In de uithoek van de binnentuin ontstaat bijna een opstootje tussen een Weerling en een Vampyr, maar dat wordt snel de kop ingedrukt door een vrouwelijke Weerling, die ik volgens mij bij het altaar heb zien staan.

‘Zijn onze soortgenoten weer aan het knokken?’ vraag ik.

Moreland schudt zijn hoofd. ‘Dat was gewoon een of andere idioot die te veel heeft gedronken.’

‘Niet uit een Weerling, hoop ik.’

Ik heb de woorden nog niet uitgesproken, of ik heb er al spijt van. Normaal ben ik niet zo’n flapuit, maar normaal ben ik ook niet zo zenuwachtig. Je kunt niet tien jaar als Onderpand dienen zonder een onvoorspelbare hoeveelheid strategieën te verzinnen om met je angsten om te gaan. En toch…

‘Maakte je nou een grap over dat jouw volk mijn volk wil leegzuigen?’

Ik sluit mijn ogen. De dood zou me nu best mogen komen halen. Ik zou hem met open armen verwelkomen. ‘Dat was bijzonder ongepast van me. Mijn excuses.’ Ik kijk naar hem op en daar zijn ze dan: die enge, onaardse, prachtige ogen. Ze lichten op in het zwakke licht: een ijzingwekkende groene kleur die bijna wild lijkt. Ik vraag me af of ik eraan zal wennen. Of ik ze over een jaar, als deze afspraak is afgerond, nog steeds zo onwerkelijk prachtig vind.

Ik vraag me af wat Serena dacht toen ze die ogen voor het eerst zag.

‘Ze wachten op ons,’ zegt Moreland nors. Mijn excuses hangen nog tussen ons in: niet geaccepteerd, niet afgewezen.

‘Wie?’

Hij wijst naar het orkest. De violist houdt even haar viool in de lucht en dan verandert het tempo van de muziek. Niet Rachmaninoff, maar een trage, instrumentale versie van een popnummer dat ik weleens heb gehoord in de rij bij de supermarkt. Heeft Moreland dit goedgekeurd? Ik durf te wedden dat de planner helemaal is losgegaan.

‘Eerste dans,’ zegt hij, terwijl hij zijn hand uitsteekt. Zijn stem is diep, doeltreffend, berekenend. Een man die het gewend is om bevelen te geven die anderen opvolgen. Ik kijk naar zijn lange vingers en herinner me hoe ze mijn arm omsloten. Dat moment van angst. Weet je wat het is? Ik voel niet zoveel en als ik dat wel doe…

‘Misery,’ zegt hij, een tikkeltje ongeduldig, en mijn naam klinkt als een ander woord wanneer hij hem uitspreekt. Ik pak zijn hand vast en zie hoe die de mijne opslokt. Ik volg hem de dansvloer op. We hadden geen fotograaf bij de ceremonie, maar nu zijn er wel een paar. Wanneer we het midden van de gang bereiken, voel ik hoe Moreland zijn hand op mijn rug legt, op de plek waar mijn jumpsuit laag is uitgesneden. Zijn vingers gaan langs mijn pols, strijken over de markering en verstrengelen zich dan met de mijne. We beginnen te dansen, vergezeld door een mager applaus.

Ik heb nog nooit op deze manier gedanst, maar het is niet heel moeilijk. Misschien omdat mijn partner het leeuwendeel van het werk voor zijn rekening neemt.

‘Dus.’ Ik kijk op en probeer een gesprekje te voeren. Met deze schoenen ben ik ruim één meter tachtig, maar hij torent alsnog boven me uit. ‘Ruik ik soms naar een riool of zo?’ Het kan niet gemakkelijk voor hem zijn om zo dicht bij me te zijn.

Hij verstijft. Dan ontspant hij weer. Even denk ik dat hij niet zal reageren, maar dan zegt hij gespannen: ‘Zoiets.’

Ik zou willen dat ik medelijden kon tonen, maar het reukvermogen van een Vampyr werkt niet zoals dat van andere soorten. Serena wees vroeger naar bloemen en vertelde wilde verhalen over de weelderige geuren. Ze reageerde geschokt als ik ze niet uit elkaar kon houden, maar planten zijn onbelangrijk voor ons, en ik was al even geschokt toen ik ontdekte dat zij de hartslag van anderen niet kon voelen. Of het bloed dat door haar eigen aderen stroomde.

Het is jammer dat Moreland me vindt stinken, want zijn bloed voelt fijn. Allesomvattend. Gezond en aards en een beetje ruw. Zijn hartslag is sterk en levendig, als een streling op mijn gehemelte. Volgens mij is dat niet standaard voor alle Weerlingen, want de anderen op deze bruiloft lijken een stuk minder uitnodigend. Maar misschien ben ik niet dichtbij genoeg gekomen om…

‘Heeft je vader een hekel aan je?’

‘Pardon?’ We wiegen nog steeds heen en weer. Camera’s klikken om ons heen als insecten in de zomer. Misschien heb ik hem niet goed verstaan.

‘Je vader. Ik wil weten of hij een hekel aan je heeft.’

Ik kijk Moreland aan, eerder geschokt dan beledigd. En misschien een beetje pissig dat ik niet kan beweren dat mijn enige levende ouder ook maar een moer om me geeft. ‘Hoezo?’

‘Als ik je moet beschermen, dan moet ik dat weten.’

Ik kijk naar hem op. Zijn gezicht is zo… niet knap, ook al is hij dat wel, maar opvallend. Overheersend. Alsof hij het concept botstructuur heeft uitgevonden. ‘Is dat zo? Moet jij mij beschermen?’

‘Je bent mijn echtgenote.’

God, wat klinkt dat vreemd. ‘Alleen op papier.’ Ik haal mijn schouders op en mijn lichaam raakt even dat van hem. Zijn ogen doen iets vreemds: de pupillen bewegen en worden spontaan groter en dan weer kleiner. Dan vallen ze op de markeringen op mijn nek. Hij lijkt ze buitengewoon verleidelijk te vinden. ‘Volgens mij ben ik gewoon een symbool van de goede wil tussen onze volken. En het Onderpand.’

‘En Onderpand zijn is jouw fulltimebaan.’

Daar kan ik niets tegen inbrengen, want dankzij Vania ben ik verder werkeloos. ‘Ik hobby wat.’

Hij knikt bedachtzaam en draait me om. Nieuwe stellen voegen zich bij ons, tegen wil en dank. Waarschijnlijk heeft onze overijverige bruiloftsplanner hen de dansvloer op gestuurd. Mijn blik treft die van Deanna Dryden, die me tegen de grond drukte en veren in mijn mond propte toen ik zeven jaar oud was, tien jaar uit mijn leven verdween en me vervolgens een mensenneuker noemde voor het oog van tientallen anderen toen we elkaar weer zagen. We knikken beleefd naar elkaar.

‘Eens kijken, Misery.’ Hij legt nadruk op mijn naam, al weet ik niet zeker waarom. ‘Je werd formeel tot Onderpand bestempeld toen je zes was en op je achtste ben je naar de mensen gestuurd. Je werd vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week beschermd – door menselijke beveiligers – en toch hebben in de tien jaar daarna meerdere anti-Vampyr-extremisten herhaaldelijk geprobeerd om je te vermoorden. Het is niemand gelukt, maar twee keer scheelde het niet veel, en men zegt dat je nog de littekens op je draagt als bewijs. Toen je periode als Onderpand er eindelijk op zat, keerde je kort terug naar Vampyr-gebied, voordat je besloot een valse identiteit aan te nemen en onder de mensen te gaan leven. Iets wat verboden is voor Vampyren. Als je een familielid van mij was geweest, had ik dat nooit toegestaan. En nu heb je besloten om met een Weerling te trouwen – het gevaarlijkste wat iemand in jouw situatie kan doen – zonder dat je daar iets mee opschiet en zonder duidelijke reden…’

‘Ik voel me gevleid dat je een vluchtige blik op mijn dossier hebt geworpen.’ Ik knipper verleidelijk met mijn ogen. Hij lijkt de feiten goed op een rijtje te hebben, maar kan ze nog niet verklaren. ‘Ik heb dat van jou ook gelezen. Je bent opgeleid als architect, nietwaar?’

Zijn lichaam verstijft en hij duwt me van zich af om… Nee, hij draait me gewoon op het ritme van de muziek. ‘Waarom geeft je vader zo weinig om jouw veiligheid?’

Zijn bloed ruikt écht lekker. ‘Ik ben geen slachtoffer,’ zeg ik zachtjes.

‘O nee?’

‘Ik ben akkoord gegaan met dit huwelijk. Ik word niet gedwongen. En jij…’

Zijn arm wikkelt zich ineens om mijn middel en hij trekt me tegen zich aan om een ander stel te ontwijken. De voorkant van mijn lijf wordt tegen dat van hem gedrukt en zijn verzengende hitte voelt als een schok voor mijn koele huid. Hij is echt vreemd. Anders. Onverenigbaar met mij, op alle mogelijke manieren. Het is een opluchting wanneer hij wat meer afstand tussen ons creëert en we weer wat verder van elkaar af dansen. De gedachte dat hij al een relatie heeft flitst opnieuw door mijn hoofd, zonder dat ik daaraan wil denken, en ik moet moeite doen om mijn zin van eerder af te maken. ‘En jij hebt jezelf in precies dezelfde situatie gemanoeuvreerd.’

‘Ik ben de alfa van mijn volk.’ Zijn stem klinkt hees. ‘Geen snode hacker die op wonderbaarlijke wijze vijfentwintig is geworden.’

Au. En fuck you. ‘Ik ben een volwassen vrouw die haar eigen keuzes kan maken. Voel je vrij om me ook als zodanig te behandelen.’

‘Prima.’ Hij maakt een instemmend geluidje. ‘Maar waarom ben je akkoord gegaan met dit huwelijk?’

Ik vraag hem bijna of hij de naam Serena Paris weleens heeft gehoord. Maar ik weet het antwoord al en de vraag zou hem alleen maar een reden geven om dingen voor me achter te houden. Ik heb een plan, een zorgvuldig opgesteld plan. En daar ga ik me aan houden. ‘Ik ben niet vies van een beetje gevaar.’

‘Of je bent wanhopig.’ De muziek speelt verder, maar Moreland komt tot stilstand, net als ik. We staren naar elkaar, met een onuitgesproken uitdaging tussen ons in.

‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

‘O nee?’ Hij knikt. Alsof hij het eigenlijk niet wilde zeggen, maar het toch gaat doen. ‘De Vampyren zien je niet als een van hen, tenzij ze daar zelf voordeel uit kunnen halen. Je koos ervoor om onder de mensen te leven, maar je moest dan wel liegen over je identiteit omdat je niet een van hen bent. En je bent zeker niet een van ons. Je hoort nergens thuis, mevrouw Lark.’ Zijn hoofd komt dichterbij. Een afschuwelijke, onverdraaglijke seconde lang weet mijn hart zeker dat hij me gaat kussen. Maar hij beweegt voorbij mijn mond, naar mijn oorschelp. Ik word overspoeld door iets wat wel opluchting moet zijn, hoor hem inademen en hij zegt: ‘En je ruikt alsof je dat allemaal bijzonder goed weet.’

Het vleugje uitdaging wordt groter, zo zwaar als beton, en verandert in iets waar je een stad op zou kunnen bouwen. ‘Misschien moet je niet zo diep ademhalen,’ zeg ik, terwijl ik mijn hoofd naar achteren beweeg om hem in de ogen te kunnen kijken.

En dan gaat alles ineens veel te snel.

Een glinstering van staal in mijn ooghoek. Een onbekende, woedende stem die schreeuwt: ‘Vuile Vampyr-trut!’ Er wordt door honderden kelen naar adem gehapt en een scherp mes beweegt naar mijn nek, mijn halsslagader, en…

Het mes komt op een millimeter van mijn huid tot stilstand. Ik kan me niet herinneren wanneer ik mijn ogen heb gesloten, en als ik ze weer open, kan ik niet bevatten wat ik zie: iemand – een mens, gekleed als ober – is met een mes in de hand op me afgerend. Ik heb hem niet opgemerkt. De beveiligers hebben hem niet opgemerkt. Maar mijn echtgenoot daarentegen…

De hand van Moreland is om het lemmet gewikkeld, nog geen twee centimeter van mijn nek. Groen bloed druppelt over zijn onderarm en ik word overspoeld door zijn overweldigende geur. Ik zie geen greintje pijn in zijn ogen terwijl hij in de mijne staart.

Hij heeft zojuist mijn leven gered.

‘Nogmaals: je hoort nergens thuis, Misery,’ mompelt hij, met amper bewegende lippen. In de verte deelt vader woedend bevelen uit. De beveiliging komt eindelijk in actie en trekt de tegenstribbelende ober van ons af. Een paar gasten happen naar adem, gillen, en misschien zou ík ook moeten gillen, maar ik ben tot niets in staat totdat mijn echtgenoot zegt: ‘Laten we het komende jaar uit elkaars buurt blijven. Begrepen?’

Ik probeer te slikken. De eerste keer mislukt dat, de tweede keer gaat het prima.

‘Wat romantisch,’ zeg ik. Tot mijn opluchting klink ik niet zo schor als ik had verwacht. Hij aarzelt even en ik zou zweren dat hij weer diep ademhaalt en… iets probeert vast te houden. Hij pakt mijn rug even steviger vast voordat hij me weer loslaat.

En dan verlaat Lowe Moreland, mijn echtgenoot, de dansvloer weer. Een spoor van woudgroen bloed markeert zijn pad.

En zo blijf ik gelukzalig alleen achter op onze huwelijksnacht.

Bride

Bride

Score 9.0
Status: Completed Type: Author: Ali Hazelwood Released: 2024 Native Language:
Romance
Bride is a standalone paranormal romance novel by Ali Hazelwood, known for her witty, emotionally rich stories. This book blends fantasy with romance, featuring a reluctant marriage between a human woman and an ancient vampire to prevent a war between humans and supernatural beings. As their forced union turns unexpectedly tender, secrets emerge that may reshape the fate of their world—and their hearts. Packed with passion, politics, and paranormal intrigue, Bride delivers a refreshing twist on vampire romance.