HOOFDSTUK 10
Hij is niet roekeloos, of nalatig of snel van vertrouwen. Maar hij herkent een formidabele bondgenoot uit duizenden.
Er zijn zat kamers in dit huis die geschikt zijn voor een discreet gesprek, maar op de een of andere manier eindigen we aan de keukentafel. Er staat een dampende kop zwarte koffie voor de neus van Lowe, terwijl de zon buiten worstelt om op te komen.
Mijn nacht was slapeloos, zoals de meeste. Die van hem ook, aan de wallen onder zijn ogen te zien. Zijn gelaat lijkt uit marmer gehouwen, al even knap als altijd. Hij heeft zich een tijdje niet geschoren en het is wel duidelijk dat hij toe is aan rust en twee weken zonder een staatsgreeppoging.
Ik vermoed dat hij naar allebei kan fluiten.
‘Ik begreep maar niet waarom je akkoord was gegaan,’ zegt hij tussen het nippen door, haast terloops. Elke andere interactie tussen ons was voorheen bijzonder gespannen. Hij stond altijd op het punt om me te betrappen terwijl ik iets deed wat ik niet zou moeten doen. Maar nu… We zijn geen beste vrienden, maar ik vraag me af of dit is hoe Lowe is wanneer hij zich niet continu hoeft bezig te houden met het beschermen van zijn roedel. Hij is een kalme, geruststellende, overweldigende aanwezigheid. Zijn lippen vormden zelfs bijna een glimlach toen hij me de trap zag afdalen, terwijl hij gebaarde dat ik tegenover hem kon plaatsnemen. ‘Waarom je het weer zou willen doen.’
‘Dacht je dat ik graag de martelaar uithang?’ Ik trek mijn benen tegen mijn borst en kijk hoe hij zijn lippen tegen de rand van de mok drukt. ‘Ik ben niet trouw aan de Vampyren. En niet aan de mensen, met één uitzondering. En ik moet en zal haar vinden.’
Hij zet de mok op tafel en vraagt bot: ‘Weet je zeker dat ze nog leeft?’
‘Ik hoop het.’ Ik voel een steek in mijn hart. ‘En anders wil ik alsnog weten wat er met haar is gebeurd.’ Als ik dat niet doe, zal niemand ooit nog aan haar denken. Niemand zal ooit haar naam weten, op een handjevol weeskinderen na, die haar pestten omdat ze scheel keek, collega’s die haar gevoel voor humor niet begrepen, mensen met wie ze op date was geweest, maar over wie ze niet laaiend enthousiast was. Dat kan gewoon echt niet. ‘Ze zou hetzelfde voor mij doen.’
Lowe knikt zonder aarzeling. Trouw is – vermoed ik – een pijnlijk vertrouwd concept voor hem. ‘Weet je waar ze over aan het schrijven was? Waarom toonde ze interesse in Ana?’
‘Geen idee. Normaal gesproken vertelde ze het wel als ze ergens aan werkte, al was het maar tussen neus en lippen door. Ze schreef over financiën.’
‘Misdaad?’
‘Soms. Vooral marktanalyse. Ze was afgestudeerd in economie.’
Lowe tikt nadenkend met zijn vinger op de rand van de tafel. ‘Schreef ze over relaties tussen Weerlingen en mensen, of Vampyren en mensen?’
‘Ze was opgegroeid als piepjonge metgezel van het Onderpand. Ze zou zich daar echt nooit aan wagen.’
‘Verstandig van haar.’ Hij gaat staan en loopt naar de bloedloze koelkast. Zijn brede schouders laten de keuken klein lijken wanneer hij een paar spullen pakt en meeneemt naar de tafel. Een pot pindakaas die een zondig verlangen in me ontketent. Gesneden brood. Een of andere bessenjam die ik niet kan thuisbrengen.
Serena was dol op rood fruit en ik heb geprobeerd om alle verschillende soorten te onthouden, maar de namen zijn zo onlogisch. Blauwe bessen geven helemaal geen blauw sap. Bosbessen groeien niet aan bomen. Aardbeien vallen vaak in dezelfde categorie, maar zien er heel anders uit. En breek me de bek niet open over frambozen, want zo kwaad zijn ze helemaal niet.
‘Ik wil de berichten zien die ze heeft verstuurd voor haar verdwijning. Kun je daar nog bij?’
‘Zeker. En ik heb er al naar gekeken. Ik kan er geen aanwijzingen in terugvinden.’
Hij pakt twee sneetjes brood. Zijn onderarmen zijn sterk: grote spieren die af en toe worden onderbroken door een wit litteken. ‘Als dit met de Weerlingen te maken heeft, weet je misschien niet waar je naar zoekt. Ik zal zorgen dat je eens met Alex kunt praten en dan kunnen jullie…’
‘Hé.’ Ik ga verzitten en vouw mijn benen onder mijn lichaam. ‘Ik ga helemaal niets doen tot je me vertelt waar jij naar op zoek zou gaan.’
Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Je bevindt je niet in een positie om te onderhandelen, Misery.’
‘Jij ook niet.’
De wenkbrauw schiet verder omhoog.
‘Oké, misschien meer dan ik. Maar als we dit doen, wil ik weten wat jij hieraan hebt, want ik betwijfel of je ineens zoveel geeft om mijn menselijke vriendinnetje dat je me wilt helpen om haar te vinden.’
Hij kan goed staren met die ijskoude ogen van hem, zonder iets te zeggen, en ik wiebel blozend in mijn stoel. Hoe krijgt deze man het voor elkaar om iemand zonder zweetklieren met een lichaamstemperatuur van vierendertig graden een klam gevoel te bezorgen?
‘Dit gaat om Ana, toch? Jij denkt dat Serena op zoek was naar Ana.’
Hij blijft maar staren. Koeltjes, alsof hij me in zich wil opnemen.
‘Luister, het is overduidelijk dat je wilt weten hoe een mens van het bestaan van je zus op de hoogte kon zijn. En ik vraag je niet om mij te vertrouwen…’
‘Maar dat ga ik wel doen,’ zegt hij uiteindelijk, de knoop doorhakkend. Vervolgens begint hij pindakaas op de boterham te smeren, alsof hij een belangrijke zaak heeft beslecht en het nu tijd is voor een tussendoortje.
‘Toch wel?’
‘Ja, ik zal je vertrouwen.’
‘Ik snap het niet.’
‘Nee.’ Hij kijkt niet teder, maar benaderbaar. Vriendelijk. Geamuseerd, dat sowieso. ‘Dat zal wel niet.’
Ik ben met stomheid geslagen. ‘Ik wilde gewoon voorstellen om informatie uit te wisselen.’
‘En jij zou heel veel nare dingen kunnen uitspoken met de informatie die ik je ga geven. Maar je hebt eerder in Ana’s schoenen gestaan. En je bent gewond omdat je op haar af bent gerend om haar te helpen toen de zon nog niet onder was.’ Lowe wijst naar de rode huid op mijn rechterarm en geeft me een ijskompres.
Die heeft hij vast eerder uit de vriezer gehaald. Het voelt heerlijk.
‘Dat was een slechte keuze, maar ik betwijfel of je Ana ooit zult opofferen.’
‘Het was een minder slechte keuze dan haar als lokaas gebruiken. Lekker verantwoord,’ voeg ik er een tikkeltje guitig aan toe.
‘Acht Weerlingen hielden de situatie in de gaten,’ zegt hij, totaal niet beledigd. ‘En er zat een zender in haar badpak verstopt. Max had geen voertuig tot zijn beschikking, dus we wisten dat hij zou proberen om Ana aan iemand over te dragen. Ze heeft nooit echt gevaar gelopen.’
‘Het zal wel.’ Ik haal mijn schouders op en doe net alsof het me niets kan schelen. ‘En kinderen zijn zwak en veerkrachtig en de perfecte pionnen in de machtspelletjes van goede leiders, nietwaar?’
‘Ik kan Ana alleen maar beschermen wanneer ik weet uit welke hoek de dreiging komt.’ Hij leunt naar voren, over de tafel heen. De geur van zijn bloed overweldigt me. ‘Ik ben niet zoals je vader, Misery.’
Mijn keel voelt ineens gortdroog. ‘Nou, je hebt het mis. Ik zou Ana wel opofferen als ik zou moeten kiezen tussen haar en Serena.’ Ik heb prioriteiten, praktisch geen hart en geniet er niet van om te liegen wanneer anderen eerlijk tegen me zijn. Mijn liefde voor Ana neemt steeds meer toe, maar zij is niet degene die een week lang naast me sliep toen ik veertien was en een toeval kreeg omdat ik mijn hoektanden er voor het eerst probeerde af te vijlen. Met een kaasrasp.
‘O ja?’ Hij lijkt me niet te geloven. ‘Laten we hopen dat het niet zo ver hoeft te komen.’
‘Ik denk het niet,’ stem ik in. ‘Het is een logische stap om samen te werken. Als Ana’s broer en Serena’s zus.’
Zijn blik treft de mijne: ernstig en onrustig. ‘Niet als getrouwd stel?’
Want dat zijn we ook, al is het verontrustend gemakkelijk om dat te vergeten. Ik kijk weg en mijn blik valt op een klodder pindakaas op de rand van de pot. Het is de soort zonder stukjes en… ja.
Ik leg mijn ijskompres weg en leun achterover in mijn stoel, zo ver mogelijk verwijderd van de pindakaas.
‘Ze wordt volgende maand trouwens zeven,’ zegt hij tegen me. ‘Ze kan alleen beter liegen met haar mond dan met haar vingers.’
‘En haar ouders… Waar zijn ze?’
Ik zie zijn bewegingen – amper merkbaar – heel even haperen en hij zet de pot met jam weer weg. ‘Haar moeder is dood. Haar vader zit ergens in menselijk gebied.’
‘Wonen er Weerlingen in het menselijk gebied?’
Lowe klemt zijn kaken stijf op elkaar. ‘Misery, ik weet niet of het slim is om je dit te vertellen.’
Alles in mij verstijft. Ik word overspoeld door een herinnering: mijn eerste dag alleen bij de mensen, nadat vader en Vania en de rest van het Vampyren-konvooi waren vertrokken. De angstaanjagende geur van hun bloed, hun vreemde geluiden, de vreemde wezens om me heen. De wetenschap dat ik in de wijde omgeving de enige van mijn soort was. Dat gun ik haar niet. Dat gun ik niemand. ‘Is Ana een mens? Een Onderpand?’
Hij schudt zijn hoofd. Ik word overspoeld door opluchting. ‘Oké. Ze is een Weerling. Maar waarom…’ Ik val stil.
Want Lowe schudt opnieuw zijn hoofd.
Ik weet hoe Vampyren ruiken, wat hun behoeften en grenzen zijn. En Ana is níét een van ons. En dan blijft er nog maar één optie over.
‘Nee,’ zeg ik.
Lowe doet er het zwijgen toe. Zijn mes tikt tegen de zijkant van zijn bord en hij slaat zijn armen over elkaar. Hij blijft me kalm aankijken op een manier waar ik nu absoluut niet tegen kan.
‘Dat is onmogelijk. Ze… Nee. Niet allebei.’ Waarom blijft hij stil? Waarom corrigeert hij me niet? ‘Genetisch is dat niet… Toch?’
‘Blijkbaar wel.’
‘Hoe dan?’ Dit is op zoveel manieren onmogelijk. Ik snap niet dat een mens en een Weerling überhaupt zouden kunnen doen wat nodig is om een kind te maken. Dat het fysiek zou kunnen werken. Dat het gevolgen zal hebben. Weerlingen hebben het niet zo zwaar als Vampyren, maar hun geboortecijfers zijn alsnog lager dan die van de mensen.
Ik schiet overeind, overmand door een nerveuze, ongelovige energie. Ik ga direct weer zitten zodra mijn pijnlijke voeten beginnen te protesteren.
‘Maar ze is familie van jou, toch? Haar ogen…’
‘Mijn moeders ogen.’ Hij knikt. ‘Ze was een van de vertrouwelingen van Roscoe. Hield toezicht op de bossen tussen de Weerling- en menselijke gebieden. Officieel waren er geen diplomatieke banden tijdens Roscoe’s heerschappij. In de praktijk werden er continu zeer beperkte overeenkomsten gesloten met de mensen, zeker in gebieden waar vaak conflict was. Volgens mij heeft ze Ana’s vader zo ontmoet, maar ik was er toen niet bij.’ Ik hoor berouw doorklinken in zijn stem en herinner me de mooie tekeningen van het huis. De enige afgesloten ruimte in zijn kamer.
‘Hij is niet jouw vader, of wel?’
‘Mijn vader was een Weerling en is overleden toen ik nog jong was.’
Ik ga niet vragen of mijn volk daar iets mee te maken had, want ik weet het antwoord toch al. ‘Waarom vertel je dit aan míj?’
Hij valt even stil, zijn ogen neergeslagen. Pas als ik zijn blik volg, besef ik dat hij naar onze trouwring om zijn ringvinger staart. ‘Weet je waarom alfa’s goede leiders zijn?’ vraagt hij zonder op te kijken.
‘Ik heb geen flauw idee.’
Hij lacht. ‘Ik ook niet. Maar soms zijn er beslissingen die goed aanvoelen, tot in het merg van mijn botten.’ Hij likt over zijn lippen. ‘Jij bent daar een van.’
Het bloed snelt naar mijn wangen, die gloeiend heet worden. Dat kan Lowe niet zijn ontgaan, waardoor ik me nog meer schaam. Ik ben dankbaar dat hij ervoor kiest om verder te praten zonder er iets over te zeggen.
‘Ik woonde in Europa toen mijn moeder gewond raakte, maar vloog meteen terug. Toen het duidelijk werd dat ze mogelijk niet meer beter zou worden, vertelde ze me over Ana’s biologische vader.’
‘Haar menselijke biologische vader.’ Onvoorstelbaar.
‘Ik dacht dat ze een delier had door de medicijnen. Of dat ze zich gewoon vergiste.’
Ik hou mijn hoofd schuin. ‘Waarom veranderde je van gedachten?’
‘Ana is anders. Op een manier waardoor ik mijn moeders uitspraken niet meer kon wegzetten als door morfine veroorzaakte waanbeelden.’
‘Wat dan?’
‘Nou, om te beginnen transformeert Ana niet.’
‘O. Zou dat al moeten gebeuren?’
‘Bij een Weerling-kind wel. Sterker nog, tijdens de vollemaan is het lastig voor ze om níét te transformeren. Haar bloed is donkerrood in plaats van groen. En tegelijkertijd heeft ze wel trekjes van Weerlingen. Ze is behendiger en sterker dan een mens. Haar vitale functies zijn bizar. Na de dood van mijn moeder heb ik heel discreet haar DNA laten testen. Juno is geneticus en kon helpen.’ Hij pakt het mes weer om nog meer jam op zijn boterham te smeren. De pot met pindakaas staat er nog. Geopend. ‘Roscoe was toen nog de alfa. Het was niet moeilijk om te voorspellen wat hij zou doen als hij zou ontdekken dat er zich een mens in zijn roedel bevond.’
‘Roscoe had het niet zo op mensen, of wel?’
Hij kijkt me aan met een blik die suggereert dat ik zojuist het understatement van de eeuw heb gemaakt.
‘En ze was de zus van de man die rook alsof hij zijn baan zou gaan jatten,’ mompel ik, zonder erbij na te denken. Ik frons wanneer ik zie dat Lowe me verbaasd aankijkt. ‘Wat? Ik weet ook het een en ander.’
‘Roscoe is nooit een vreedzame alfa geweest, maar de afgelopen jaren werden zijn standpunten steeds extremer en agressiever. Hij eiste de controle over bepaalde gedemilitariseerde zones op en voerde een zerotolerancebeleid in. We hebben in het afgelopen decennium meer mensen en Vampyren gedood dan in de afgelopen vijftig jaar. En zij meer van ons. Toen besloten een paar van zijn vertrouwelingen om uit te komen voor het feit dat ze het oneens waren met hem. Hun protesten werden beantwoord met een verdere escalatie van het geweld. Rond deze tijd vorig jaar werden Weerlingen voornamelijk door hun eigen soortgenoten vermoord. Mijn moeder was een van hen.’ Hij perst zijn lippen op elkaar. ‘Ik kwam thuis, daagde Roscoe uit en won. Zijn vier loyaalste vertrouwelingen daagden me ook uit en ik won opnieuw. Er waren anderen, de een nog zwakker dan de ander, en het leek me zo nutteloos om…’ Hij wrijft met zijn palm over zijn kaak. ‘Het was mijn fout. Ik had ze niet in leven moeten laten.’
Ik neem hem in me op en vraag me af of hij überhaupt ooit alfa heeft willen worden. Ik vraag me af hoe ik me zou voelen als ik duizenden mensen zou moeten leiden zonder dat ik me daar echt geroepen toe voel. Vader geniet in elk geval nog van de grote risico’s van het politieke spel, van listen en bedrog, en sneue ego-wedstrijdjes met de andere raadsleden.
‘Laat me raden: de Weerlingen die je hebt verslagen maar wel in leven hebt gehouden, noemen zichzelf nu de Getrouwen en radicaliseren jonge Max-en helemaal de moeder.’
Hij knikt. ‘Het is een klein groepje, maar ze gebruiken veel valsere tactieken dan waar ik toe bereid ben. En ze beschikken over de goedkeuring en het leiderschap van Emery, de partner van Roscoe. Ze ontkent het uiteraard, en is slim genoeg om ervoor te zorgen dat niemand de recentste aanvallen aan haar kan linken, maar we hebben genoeg info om zeker van onze zaak te kunnen zijn.’
‘Ik zou ze een koekje van Roscoe’s deeg geven en hun verraad op zijn manier de kop indrukken.’
Ik zie zijn lippen een millimeter omhoogschieten, alsof hij zin heeft om precies dat te doen, en ik glimlach ook. We kijken elkaar heel even aan voordat hij zegt: ‘Ana weet niet wie haar echte vader is.’
‘Wie denkt zij dan dat…’
‘Vincent. Hij was een vertrouweling van Roscoe, en hij en mijn moeder hebben jarenlang een knipperlichtrelatie gehad. Hij is aangevallen in Vampyr-gebied toen Ana één was. De rest van de roedel denkt ook, gestimuleerd door mijn moeder, dat Ana van Vincent is.’
‘Hoe verklaar je het feit dat ze niet verandert?’
‘Dat is niet algemeen bekend en er zijn andere verklaringen voor, zoals een mentale blokkade. Het is zeldzaam, maar…’
‘Niet zo zeldzaam als een half-menselijke Weerling. Wie weten het nog meer?’
‘Juno en Cal. We zijn samen opgegroeid en ze zijn familie. Mick ook. Hij was een van Roscoe’s vertrouwelingen, de enige op wie mijn moeder kon bouwen toen ik weg was. Verder heeft ze het aan niemand verteld. Althans, dat dacht ik. Inmiddels ben ik daar niet meer zo zeker van. Ik kan me alleen maar voorstellen dat Serena interesse had in Ana…’
‘… omdat ze half menselijk is. En als Serena dat weet…’
‘… kunnen anderen het ook weten,’ maakt hij mijn zin voor me af.
Ik tik nadenkend met mijn vingers op tafel. ‘Heeft Max niets nuttigs gezegd over de Getrouwen?’
‘Hij weet niet zoveel, op de namen van wat onbelangrijke leden na. De Getrouwen hebben hem gerekruteerd omdat hij banden heeft met een paar van mijn vertrouwelingen en omdat hij gemakkelijk bij Ana in de buurt kan komen, maar ze vertrouwden hem niet genoeg om hem meer informatie mee te geven. Hij wist niet aan wie hij Ana zou overdragen.’
‘Denk je dat de Getrouwen het weten, van Ana?’
Hij denkt even na. ‘Dat zou kunnen. Maar waarschijnlijk gebruiken ze mijn enige nog levende familielid om me te dwingen naar hun eisen te luisteren. Ze weten dat ik de rechtmatige alfa ben en dat niemand mij kan verslaan.’ Hij klinkt eerder berustend dan trots. ‘Het is geen goed uitgedacht plan, maar ze zijn wanhopig. En strontirritant.’ Hij masseert zijn neusbrug.
‘Kunnen ze niet gewoon hun eigen roedel vormen?’
‘Dat mag, dat zou mijn leven een stuk makkelijker maken. Ze beschikken echter niet over de benodigde hulpmiddelen en juiste leiders. Ze willen de controle krijgen over de financiële middelen van de Zuidwest-roedel. Emery stamt af van een lange lijn machtige Weerlingen en vindt dat ze er recht op heeft. Maar de afgelopen maanden saboteren de Getrouwen bouwprojecten, vernietigen ze infrastructuur en vallen ze mijn vertrouwelingen aan. Weerlingen die dat doen, zouden niet aan het hoofd moeten staan van de grootste roedel van het land.’
‘Of van een kippenren, als je ’t mij vraagt.’ Ik bijt op mijn onderlip en denk er eens goed over na. ‘Wie is Ana’s vader?’
‘Dat heeft mijn moeder me nooit verteld. Ik denk dat hij al een gezin had, en toen ze het met hem over Ana wilde hebben…’
‘Geloofde hij haar niet?’
‘Precies.’
‘Ik kan het hem niet kwalijk nemen. Maar even terug naar Serena. Op jou na weten alleen Juno, Cal en Mick van Ana. Denk je dat een van hen…’ Ik kijk hem lang, indringend aan in de hoop dat hij zo begrijpt wat ik wil zeggen zonder dat ik dat hardop hoef te doen.
Hij schudt zijn hoofd en begint de korstjes van de boterham te snijden. Ik volg het ritme, gebiologeerd door zijn sierlijke handen, en ik herinner me dat Serena haar boterhammen het liefste ook zo at toen we… een stuk jonger waren dan Lowe, dat is zeker. Ik had nooit gedacht dat een grote boze wolf zo kieskeurig zou zijn.
‘Ik wil niet de knuppel in het hoenderhok gooien en ik beloof je dat dit maar deels te maken heeft met het feit dat Juno dolgraag mijn ingewanden uit mijn lichaam wil snijden, maar misschien moet je eens laten uitzoeken of een van hen je niet heeft verraden.’
‘Dat heb ik gedaan. Ondanks het feit dat ze tientallen keren hun leven voor me hebben gewaagd.’ Hij zegt het op een boze toon, alsof het wrang en pijnlijk is, iets waar hij zich voor schaamt. Ineens besef ik iets: misschien is Lowe het soort leider dat zijn kracht niet meet aan de hand van de gevechten die hij heeft gewonnen, maar aan de hand van het vertrouwen dat hij bij anderen kan opwekken. Iets aan hem, de manier waarop hij leidinggeeft, is tegelijkertijd zowel pragmatisch als idealistisch.
Hij legt de broodkorsten opzij en leunt opnieuw met zijn handpalm op tafel terwijl hij me aankijkt. ‘Ik heb ernaar gevraagd. Ze hebben er niets mee te maken en ze hebben het aan niemand verteld.’
‘Oké, maar… er is een bepaald fenomeen. Misschien hebben jullie daar geen woord voor. Wij Vampyren noemen het “liegen”.’
Hij schenkt me een vernietigende blik. ‘Als ze me verraden, zou ik het weten.’
‘Kun je dat ruiken? Werkt het echt zo?’
Deze keer is hij minder onder de indruk van mijn kennis van Weerling-geheimen. Misschien omdat het helemaal geen geheimen zijn. ‘Niet altijd. Maar geur verandert wanneer gevoelens veranderen. En gevoelens veranderen wanneer gedrag verandert.’
Ik kijk hem nijdig aan. ‘Ik kan nog steeds niet geloven dat je al die tijd al wist dat Max loog en dat je míj alsnog liet bewaken.’
‘Ik liet je bewaken voor je eigen veiligheid.’
‘O.’ Was dat zo? Zo had ik er nog niet naar gekeken. Het duurt even voordat ik mijn versie van de afgelopen vijf dagen met andere ogen kan bekijken, en… O. Wederom. ‘Ik kan me prima verdedigen.’
‘Tegen een jonge, ongetrainde Weerling? Zeker. Tegen iemand zoals ik? Dat betwijfel ik.’
Ik zou beledigd moeten reageren, maar ik ga er graag van uit dat ik mijn eigen grenzen ken. ‘Wordt het erger?’
‘Wat?’
‘De geur. Ik vraag me gewoon af waarom ik voor jou naar vissensoep ruik. Heb ik te veel gelogen in mijn leven?’
Het is een oprechte vraag, maar Lowe slaakt een diepe zucht en geeft geen antwoord. Hij zet het eten weer in de koelkast, met één grote uitzondering: de pindakaaspot. Mijn hongerige brein heeft het vast zwaar met de biologische mogelijkheid van Weerling-mensen, want het stuurt mijn hand op pad om een klodder van de rand naar mijn lippen te bewegen, en het is zo lang geleden en het is zo fucking lekker…
‘Wat krijgen we nou?’
Ik open mijn ogen. Lowe staart nieuwsgierig naar hoe ik op mijn wijsvinger zit te zuigen.
‘Was je nou aan het eten?’
‘Nee.’ Mijn wangen kleuren rood. Ik schaam me kapot. ‘Nee,’ zeg ik opnieuw, maar de pindakaas blijft aan mijn gehemelte kleven, waardoor ik het woord niet eens goed kan uitspreken.
‘Ik had begrepen dat Vampyren geen voedsel eten.’
Ik kan me niet herinneren wanneer ik me voor het laatst zo heb geschaamd. ‘Het moest van Serena,’ flap ik eruit.
Lowe kijkt om zich heen, naar de nul Serena’s die hier aanwezig zijn.
‘Niet nu. Maar van haar moest ik het ooit proeven.’ Ik veeg mijn vinger af aan mijn shirt. Wat vernederend. ‘De daaropvolgende verslaving was mijn eigen schuld,’ geef ik mompelend toe.
‘Interessant.’ Hij kijkt me aan met een scherpe blik, bijzonder geïnteresseerd. Geïntrigeerd.
‘Maak me nu maar gewoon af, alsjeblieft.’
‘Dus je kunt wel degelijk eten verteren.’
‘Deels. Onze kiezen zijn voornamelijk rudimentair, dus kauwen zit er niet in, maar pindakaas is glad en romig, en ik weet dat het verkeerd is, maar…’ Ik ril door de heerlijke smaak. En door hoe schandelijk en genotzuchtig eten is voor Vampyren. Zelfs mijn tijd bij de mensen heeft die opvatting er niet uit kunnen krijgen. Ook niet toen ik Serena drie bekers instantnoedels zag opschrokken om twee uur ’s nachts omdat ze ‘een beetje trek’ had. ‘Dit is zo gênant. Kun je het alsjeblieft aan niemand vertellen en mijn lijk in het meer gooien nadat ik mezelf door de gehaktmolen heb gehaald? Ik begin wel vast.’
Ik zie een schim van een glimlach om zijn lippen. ‘Je schaamt je.’
‘Natuurlijk.’
‘Omdat je iets eet wat je niet nodig hebt om te overleven?’
‘Ja.’
‘Ik eet altijd uit genot.’ Hij haalt zijn schouders op, alsof die brede schouders het met hem eens zijn. We hebben een gezonde eetlust. We hebben voedingsstoffen nodig. ‘Doe gewoon alsof het bloed is.’
‘Dat is niet hetzelfde. Vampyren drinken geen bloed puur voor het genot. We slokken het op als we het nodig hebben en denken er dan niet meer over na. Het is een lichaamsfunctie. Net zoals, weet ik veel, plassen.’
Hij gaat tegenover me zitten en… Fuck hem. Ik haat hem zo erg door hoe hij de pot in mijn richting duwt en me continu aankijkt.
Hij daagt me uit.
En het zegt iets over hoezeer ik verlang naar deze stomme, verslavende notenpasta, dat ik overweeg om nog een hapje te nemen.
En dan doe ik het gewoon.
‘Wat doen Vampyren dan wel voor hun genot?’ vraagt hij, ietwat hees. Ik wil hem niet mijn hoektanden laten zien, maar dat is lastig wanneer ik pindakaas van mijn vingers lik.
‘Geen idee.’ Ik heb alleen als kind tijd bij hen doorgebracht. Er bestond een oerwoud van regels en een verzetje was ver te zoeken. Owen, de enige volwassen Vampyr die ik regelmatig spreek, houdt van roddelen en valse opmerkingen maken. Vader heeft zijn strategische manoeuvres en subtiele staatsgrepen. Ik heb geen idee hoe de rest zich vermaakt in hun vrije tijd. ‘Neuken, denk ik? Kun je dit alsjeblieft van me afpakken?’
Dat doet hij niet. Hij staart te lang en te intens, genietend van mijn gebrek aan controle. Wanneer hij wegkijkt, is het net alsof dat hem moeite kost.
‘Waar zou Serena onderzoek naar doen?’ Zijn stem klinkt rasperig. En ontnuchterend.
‘Ze heeft het met mij nooit over de Weerlingen gehad. Maar ze was niet dol op haar collega’s bij het financiële katern. Misschien was ze op zoek naar een betere baan en deed ze onderzoek naar niet-financiële verhalen. Maar dan had ze me dat wel verteld, denk ik.’ Was dat wel zo? Ze hield duidelijk dingen voor je achter, zegt een zeurderig stemmetje in mijn hoofd. Ik maan het tot stilte. ‘Ik weet wel dat ze nooit een verhaal zou hebben gepubliceerd waardoor een kind gevaar zou kunnen lopen.’
Ik weet niet zeker of Lowe me gelooft, maar hij strijkt nadenkend over zijn kaak. ‘We hebben hoe dan ook hetzelfde doel voor ogen.’
‘We willen allebei weten wie Serena over Ana heeft verteld.’
Voor het eerst sinds dit neppe huwelijk… Nee, voor het eerst sinds die trut van een Serena niet kwam opdagen om me te helpen om mijn bed te verschonen, voel ik oprechte hoop in me opbloeien. L.E. Moreland is niet langer slechts een dwaalspoor, maar een tastbare aanwijzing.
‘Ik ga je toegang geven tot de technologie die je nodig hebt. Niet dat je ooit om toestemming hebt gevraagd,’ voegt hij er nadrukkelijk aan toe. ‘Loop Serena’s berichten na van de week voor haar verdwijning. Ik weet dat je het al hebt geprobeerd, maar je moet onze gegevens er eens naast leggen. Ik zal je informatie geven over Ana’s verblijfplaatsen die je mogelijk meer inzicht kunnen verschaffen. Alex zal je helpen en in de gaten houden.’ Mijn gezicht betrekt, waardoor hij er streng aan toevoegt: ‘Je bent nog steeds een Vampyr die in ons gebied woont.’
‘En ik maar denken dat het voorzichtig de goede kant op ging met ons huwelijk.’ Het toezicht deert me niet. Het is meer dat Alex schijnbaar net zo’n goede hacker is als ik: het enige gebied in mijn leven waarin ik het mezelf toesta om competitief te zijn. ‘Oké, bedankt,’ voeg ik er nors aan toe.
Hij knikt. Het gesprek loopt een beetje dood en mondt uit in een ongemakkelijke stilte, wat betekent dat Lowe klaar is met me.
Ik mag gaan.
Ik kijk nog één laatste keer half vol afkeer, half verlangend naar de pot pindakaas en ga staan terwijl ik mijn handen in de zakken van mijn korte broek steek. ‘Ik zal vanavond beginnen.’
‘En ik zal zorgen dat Mick je iets komt brengen om erop te smeren.’
Ik weet niet waar hij het over heeft. Dan zie ik dat zijn ogen langzaam over mijn blote benen glijden. ‘Mijn voeten?’ Ik ril, maar heb het niet koud. Nu ik erover nadenk, is het hier al een paar dagen niet meer koud geweest.
‘En je schouders. En je zij.’
Ik frons. ‘Hoe weet jij nou dat mijn zij zeer doet?’
‘Beroepsrisico.’ Ik hou mijn hoofd schuin. Hij is toch architect? Zie ik eruit als de Toren van Pisa? ‘We leren jonge Weerlingen om vijanden in zich op te nemen, om zwakke plekken te vinden. Je wrijft over je ribben.’
‘Ah.’ Dat beroep.
‘Heb je een arts nodig?’
‘Nee, het zijn maar brandwonden.’ Ik til mijn shirt op, tot net onder mijn beha, en draai me naar hem toe zodat ik het kan laten zien. ‘Mijn topje zat scheef en de zon heeft…’
Ineens worden zijn pupillen zo groot dat ik zijn irissen niet meer kan zien. Lowe kijkt abrupt de andere kant op. Ik zie de spieren in zijn nek aanspannen en zijn adamsappel beweegt op en neer. ‘Je kunt maar beter gaan,’ zegt hij. Kortaf. Fel.
‘O.’
Zijn schouders ontspannen. ‘Ga nog eens in bad, Misery.’ Zijn stem klinkt hees, maar vriendelijker.
‘Juist. De geur. Sorry.’
Ik sta onderaan de trap wanneer Ana de treden af komt rennen. Ze botst bijna tegen me op. De tranen staan in haar ogen en ik voel een steek in mijn hart.
‘Gaat het wel?’ vraag ik, maar ze rent strak langs me, in de richting van haar broer. Ze mompelt iets over nare dromen en dat ze bang wakker is geworden.
‘Kom hier, liefje,’ zegt hij tegen haar, en ik draai me om zodat ik hen in me op kan nemen. Ik zie hoe hij haar op schoot neemt en haar haren naar achteren veegt om een kus op haar voorhoofd te kunnen drukken. ‘Het was maar een nachtmerrie, oké? Net als de vorige keren.’
Ana hikt. ‘Oké.’
‘Weet je nog steeds niet waar hij over ging?’
Ze snikt. ‘Alleen dat mama er was.’
Ze fluisteren verder en ik draai me om zodat ik de trap op kan klimmen. Het laatste wat ik hoor, is een snotterend ‘Oké, maar heb je de korstjes eraf gesneden?’ en een diepe, zachte stem die iets zegt wat verdacht veel lijkt op: ‘Natuurlijk, lieverd’.