HOOFDSTUK 16
Hij probeert zich voor te stellen hoe ze erbij zit, in bad. Hij wordt geplaagd door schunnige, onfatsoenlijke gedachten. Hij is te moe om ze de kop in te drukken.
De dag daarop verdwijnt Lowe voor Weerling-zaken. Ik word aan het einde van de middag wakker en kan me nog maar vaagjes herinneren dat ik in de inbouwkast ben gekropen. Ik vind een briefje onder de deuren. Het is een vel wit papier dat twee keer is dubbelgevouwen.
Ben hardlopen, staat er.
En daaronder: Gedraag je.
Gevolgd door: L.J. Moreland.
Ik snuif. Ik weet niet waarom, maar ik gooi het briefje niet weg en stop het in het voorvakje van mijn koffer.
Ik laat het bad vollopen en dompel me onder in het lauwe water. Het is echt zinloos om dat soort troep te bewaren, maar ik heb die neiging van Serena overgenomen. Zij bewaarde de wikkels van zeldzame geïmporteerde snoeprepen. Echt iets voor een maniak, als je het mij vraagt, vooral omdat zij ze ook nog eens aan de muur hing. De ideale methode om een toekomstige seriemoordenaar te spotten, net als dingen in de fik steken en kleine beestjes martelen. Als ik naar de wikkels kijk, herinner ik me weer hoe ze smaakten, zei ze tegen me toen ik dertien was en ze probeerde weg te gooien. Ik rolde met mijn ogen, waardoor we twee dagen niet met elkaar spraken en ik heel passsief-agressief allemaal gebruikte bloedzakken achterliet in onze gemeenschappelijke ruimten. Daar kwamen vliegen op af, wat weer leidde tot een explosieve confrontatie toen ze niet kon besluiten of ze me een bloedzuiger of een kutwijf wilde noemen en daardoor heel hard “kutzuiger” riep. We barstten in lachen uit en herinnerden ons dat we elkaar eigenlijk heel graag mochten.
‘Misery?’ Lowe’s stem doet me opschrikken uit mijn gedachten. Ik staar wezenloos naar het glas-in-lood, een flauwe glimlach om mijn lippen. ‘Waar ben je?’
‘In de badkamer!’
‘Ben je aangekleed?’
Ik kijk naar beneden en verschuif het schuim naar wat strategisch gekozen plekken. ‘Ja, hoor.’ Nog geen seconde later opent hij de deur.
Lowe en ik kijken naar elkaar – hij knippert met zijn ogen en ik staar – met soortgelijke stomverbaasde uitdrukkingen op onze gezichten. Hij schraapt zijn keel, tot twee keer toe. Herinnert zich dan dat wegkijken ook een optie is. ‘Je zei dat je was aangekleed.’
‘Het schuim bedekt alle belangrijke plekken. Dat kan ik van jou niet zeggen.’
Hij fronst. ‘Ik heb een spijkerbroek aan.’
En een gezonde laag zweet en verder niets. De gordijnen zijn dicht, maar ze zijn doorschijnend. Het licht dat door de ramen schijnt, is warm en kleurt de huid van Lowe met een mooie gouden gloed op zijn brede schouders en grote, gespierde borstkas. Hij straalt en heeft een blos op zijn wangen van de buitenlucht, van de natuur. Hij ziet er gezond uit, al heeft hij meer littekens dan iemand van zijn leeftijd zou moeten hebben: smalle, dunne strepen en dikkere, kartelige vormen. Dus ik vind het leuk om naar mijn echtgenoot te kijken, ook al is hij van een andere soort en heeft hij al een metgezel. Lekker boeiend. Klaag me maar aan. Neem mijn niet-bestaande eigendommen in beslag.
‘Ik zal jouw naaktheid over het hoofd zien als jij de mijne negeert,’ bied ik aan.
Lowe wrijft met zijn hand over zijn nek. ‘Ik heb mijn shirt uitgetrokken voordat ik transformeerde en ben hem kwijtgeraakt. Ik zal even een schone pakken.’
‘Ik vind het niet erg. Bovendien ben je zweterig en vies.’
Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Vies?’
Ik haal mijn schouders op, waardoor het schuim mogelijk verplaatst. Ik weet het niet zeker en vertik het om te kijken, want het antwoord zou weleens heel gênant kunnen zijn. ‘Dus, heb je lekker in de modder gespeeld met Emery?’
Hij grinnikt. ‘Met Koen. Hij is vanochtend vroeg aangekomen.’
‘Klinkt gezellig.’ Hij heeft een paar uur kunnen doorbrengen met iemand van wie hij houdt en die hij vertrouwt. Hij heeft even kunnen ontspannen.
‘Dat was het ook.’
Dat moet de reden zijn van de glinstering in zijn ogen. Hij ziet er meteen jong en levendig uit. Jonger dan gisteravond. Dat verklaart waarom hij er, wanneer hij naar binnen loopt en op de rand van het bad bij mijn voeten gaat zitten, uitziet alsof hij veel heeft gelachen.
‘Weet je,’ zeg ik, terwijl ik ontspan in het water. ‘Ik denk dat ik je wil zien.’
Hij kijkt naar zijn lichaam. ‘Je wilt mij zien.’
‘Niet naakt.’
Hij houdt verward zijn hoofd schuin.
‘Als wolf.’
Zijn ‘Ah’ klinkt zacht en geamuseerd.
‘Kun je even snel veranderen? Nu? Maar hou wel afstand, alsjeblieft. Dieren verafschuwen me.’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’ Ik ga rechtop zitten en bedek mijn borsten met mijn armen. ‘O mijn god, doet het pijn als je verandert?’
‘Nee.’ Hij kijkt me beledigd aan.
‘Gelukkig. Hoelang duurt het?’
‘Hangt ervan af.’
‘Hoelang duurt het bij jou, gemiddeld?’
‘Een paar seconden.’
‘Is dat weer een alfa-ding? Zijn jouw motoreiwitten suuuuperdominant?’
Hij kijkt me zo nijdig aan dat ik vermoed dat ik op het juiste spoor zit. ‘Veranderen doe je niet zomaar even voor de lol, Misery.’
‘Nou, het is blijkbaar ook geen groot geheim, want ik heb Cal al gezien als…’ Ik hap naar adem. ‘O, ik snap het al.’
‘Wat snap je?’
Ik glimlach. Met mijn hoektanden ontbloot. ‘Je wilt het me niet laten zien omdat jouw wolfjesvacht knalroze is.’
‘Geen wolfjesvacht. Gewoon een vacht.’
Ik spat met mijn voet wat water op hem. ‘Paars dan?’
Hij krimpt ineen en knijpt zijn ogen dicht.
‘Zitten er glitters op?’ Ik spat nog wat meer. ‘Vertel me alsjeblieft of je vacht glinstert en…’
Zijn vingers omsluiten mijn enkel, loeistrak. ‘Is het nou afgelopen?’ Hij veegt zijn ogen droog met de achterkant van zijn vrije hand en ik zie het vocht op zijn handpalm.
Mijn kuit steekt bleek af tegen de huid van Lowe, glad van het water en de zeep. Wanneer hij zijn grip dreigt te verliezen, draait hij zijn pols en verandert zijn aanraking in iets wat meer op een streling lijkt.
Oké.
Dus.
We raken elkaar vaak aan, sinds gisteren.
We raken elkaar op dit moment veel aan.
‘Even over vanavond…’ zegt hij. Ander onderwerp, maar zijn hand wijkt geen centimeter. ‘Ik heb Koen gesproken. Hij gaat tijd voor ons rekken en zal Emery afleiden.’
‘Hoe dan?’
‘Dat zien we vanzelf wel. Koen is heel creatief.’
‘Weet hij wat we van plan zijn?’
‘Nog niet.’ Hij laat mijn gevangen voet weer onder water zakken, maar laat mijn enkel niet los, alsof hij er niet op vertrouwt dat ik me zal gedragen. Of alsof hij me niet wíl loslaten. ‘Misschien heeft hij zo zijn vermoedens, maar hij weet dat hij er beter niet naar kan vragen. Dan hoeft hij ook nooit te liegen.’
‘Slim. Zeg, waarom is Koen hier eigenlijk?’
‘Emery is de zus van zijn moeder.’
‘Zijn tante?’
‘Ja. Ze hoorde oorspronkelijk bij de Noordwest-roedel en is verhuisd toen ze Roscoe leerde kennen. Daarom ben ik naar hem gestuurd.’
‘Wauw. En hij wil je alsnog helpen?’
‘Hij is geen fan van Roscoe. Of van zijn eigen familie.’
Herkenbaar. ‘Na het eten dus.’
‘Je moet zeggen dat je bloed moet drinken.’
‘En jij gaat met me mee omdat je mijn bezorgde en bezitterige beschermende alfa-echtgenoot bent en ik over een zeer slecht richtingsgevoel beschik. We moeten alleen maar in het kantoor zien te komen, de apparatuur achterlaten en weer vertrekken.’ Ik bijt op mijn onderlip. ‘Ik zou het ook in mijn eentje kunnen doen.’
‘Ik vertik het om jou daar in je eentje naartoe te sturen.’
Ik denk – ik weet het niet zeker door het water en het schuim en hoe onmogelijk het allemaal is – maar ik denk dat Lowe met zijn vingertoppen mijn voetzool streelt.
Dat moet een hallucinatie zijn.
‘Jij bent een Vampyr. Als Emery’s wachters je betrappen, zullen ze direct aanvallen.’ Hij perst zijn lippen op elkaar. ‘Blijf in mijn buurt, oké?’
‘Ik kan prima vechten,’ zeg ik. Om hem een uitweg te bieden. Om niet te denken aan wat er onder water gebeurt.
‘Dat boeit me niet. Ik wil het risico niet lopen. Niet met jou.’
Ik weet niet of ik me gevleid of verontwaardigd moet voelen. Daarom zeg ik vlak: ‘Oké.’
Hij knikt en laat me eindelijk los. Ik kijk naar de spieren rondom zijn schouderbladen terwijl hij wegloopt, en geniet nog lang na zijn vertrek van de gloed die zijn huid op de mijne heeft achtergelaten.
*
Koen is een klootzak, op de fijnste, grappigste manier. Hij heeft duidelijke voorkeuren, uitgesproken meningen en beschikt niet over de vaardigheid om die voor zich te houden.
‘Laten we Lowe allemaal bedanken voor het feit dat we vanavond niet naar Roscoe’s bizarre geratel hoeven te luisteren,’ zegt hij luidkeels, terwijl hij plaatsneemt aan tafel. Ik stik bijna in mijn eigen speeksel, maar verder lijkt niemand bang te zijn dat de strijd elk moment kan losbarsten. Zelfs Emery niet.
Ik voel opluchting over het feit dat hij me niet haat. Integendeel: als we elkaar ontmoeten, pakt hij mijn schouder vast en trekt hij me zo stevig tegen zich aan, dat ik me afvraag of hij wel weet dat ik een Vampyr ben, of dat Lowe en ik niet écht getrouwd zijn. Hij moet zo’n tien jaar ouder zijn dan wij en is een soort broer of vaderfiguur voor Lowe. Maar voor het eten, toen ik hen zag praten – twee lange mannen in identieke overhemden, die zacht, ontspannen met elkaar spraken – waren de wederzijdse affectie en het respect niet te missen.
En toch verschillen ze van elkaar als dag en nacht. Lowe mag dan af en toe uit de hoogte doen, hij heeft iets vriendelijks en is onbaatzuchtig en geduldig. Koen is onbezonnen. Arrogant. Een tikkeltje wreed. Hij is geen fan van Emery en steekt die mening niet onder stoelen of banken.
De andere gasten bestaan uit meer familieleden en een aantal voormalige vertrouwelingen van Roscoe, die neutraal zijn gebleven tijdens de machtswisseling. De meesten lijken te beseffen dat Lowe hun beste optie is, of misschien zijn ze wel betoverd door die alfa-magie van hem en gedragen ze zich daarom zo voorbeeldig. Een van hen, John, draagt echter een ketting met een buisje met een paarse vloeistof die verdacht veel op Vampyr-bloed lijkt. Lowe staart hem lang aan wanneer hij het opmerkt, zo lang dat ik zeker weet dat ze elkaar te lijf zullen gaan, en ik reik voor de zekerheid naar een van de scherpe messen op tafel. Na enkele ogenblikken slaat John zijn ogen neer – een ultiem teken van onderdanigheid – en de spanning in de kamer lijkt weer weg te ebben.
De volgende keer dat ik hem zie, is de ketting verdwenen.
Het onderwerp van nieuwe allianties met Vampyren en mensen komt aan bod, en de enige die bezwaar lijkt te hebben, is Emery. ‘Ik heb begrepen dat jij en die nieuwe aanstaande menselijke gouverneur elkaar hebben… gesproken,’ zegt ze tegen Lowe.
‘Maddie Garcia, bedoel je.’
‘Wil je echt een verbond sluiten met…’
‘Het is al gebeurd,’ zegt hij, terwijl hij haar in de ogen blijft kijken. ‘We moeten de details nog bespreken, maar zodra zij wordt ingezworen, zullen de Weerlingen en de mensen bondgenoten zijn.’
Emery herpakt zich. ‘Uiteraard. Maar is dat geen belediging voor de Weerlingen die hebben gevochten en zijn gestorven in de oorlogen tegen de andere soorten?’ vraagt ze, met de toon van iemand die alleen maar een onschuldige vraag stelt.
Amanda, een jonge vrouw die met Koen meekwam en tegenover me zit, rolt theatraal met haar donkere ogen. Wanneer ze naar me glimlacht, beantwoord ik die glimlach.
‘Dat is niet mijn bedoeling, maar al is dat wel het geval, dan lijkt dat me alsnog beter dan dat er meer slachtoffers vallen in míjn roedel.’ Lowe benadrukt het woord ‘mijn’. Een totaal niet subtiele waarschuwing.
‘Ik snap wel waarom je een wapenstilstand wilt sluiten.’ Haar blik schiet even naar mij. ‘Maak jij je geen zorgen over wat dit kan betekenen voor jouw roedel, Koen? Jouw territorium grenst aan dat van de mensen.’
‘Nee.’ Koen neemt een hap van zijn steak. Hij en Lowe hebben als een getrouwd stel lopen ruziën over wie die van mij mocht opeten, en dus besloot ik hem aan Amanda te geven. Kijk, Serena, ik maak vrienden. ‘Wij hebben niet allemaal als levensdoel om de andere soorten tegen ons in het harnas te jagen, Emery.’
‘Zeg dat wel. Sommigen van jullie hebben zelfs een Vampyr als echtgenote genomen.’ Haar toon is kil. Tot zover mijn aanname dat ze onze relatie goedkeurt.
‘Sommigen van ons hebben mazzel,’ zegt Lowe. Hij klinkt oprecht. Alsof ons huwelijk een van zijn grootste prestaties is, het resultaat van een innige liefde die hij al jarenlang koestert. Wat een goede acteur. ‘Wil je drinken?’ vraagt hij. Hij draait zich naar me toe en zijn stem klinkt direct een stuk intiemer en… Ja.
Goede acteur, goede timing.
‘Graag.’ Ik schenk mijn zorgzame partner een liefhebbende glimlach en doe net alsof ik niet zie dat de Weerlingen om ons heen beginnen te kokhalzen.
Hij kijkt me aan en mompelt: ‘Oké, dan gaan we.’ We lopen net de eetkamer uit wanneer Koen John een “fucking natte tosti” noemt.
‘Maakt hij graag vijanden? Zoekt hij vaak ruzie? Wil hij de wereld in vlammen zien opgaan?’ vraag ik aan Lowe.
‘Koen gaat goed op…’ Lowe zoekt naar de juiste woorden. ‘Geen blad voor de mond nemen.’
Je meent het. ‘Wie heeft hij uitgedaagd? Om alfa te worden.’
‘Niemand. Zijn moeder was alfa. Toen zij overleed, kreeg hij de titel.’
‘Wat heerlijk monarchistisch. En de roedel vond dat prima?’
‘Niet iedereen.’
‘En?’
Hij legt zijn hand op mijn onderrug en vraagt me zo geruisloos om rechts af te slaan. ‘Er waren uitdagers.’
‘En?’
‘Hij is al langer dan tien jaar alfa, nietwaar?’
‘Hm. Dat is waar. Doet hij het met Amanda?’
‘Ze is zijn vertrouweling.’
‘Maar doen ze het ook met elkaar?’
Een korte stilte. ‘Traditioneel gesproken is de alfa van de Noordwest-roedel celibatair.’
O god. ‘Jij ook?’
Lowe schudt zijn hoofd. ‘Al voelt het soms wel zo,’ mompelt hij, net als we bij het kantoor aankomen. Ik pluk meteen een speldje uit mijn haar en ga op mijn knieën voor het slot zitten, terwijl mijn jurk steeds verder omhoogkruipt. Een paar seconden later zwaai ik de deur sierlijk open, als een ware butler.
‘Wat?’ fluister ik, wanneer ik zie dat Lowe’s mondhoek omhoogkrult.
Hij glipt eerst naar binnen, kijkt om zich heen en gebaart dan dat ik achter hem aan kan komen. ‘Ik stelde me gewoon even voor dat je dit eerder hebt gedaan.’ Hij sluit de deur achter zich en doet het licht aan. Ik zie een open haard die zo groot is dat een heel gezin erin zou kunnen slapen. Vervolgens valt mijn oog op een verdachte hoeveelheid geweien aan de muur. ‘Inbreken in mijn kamer.’
‘Ah ja.’ Ik krimp ineen. ‘Daarover gesproken, het spijt me echt dat ik…’
‘Dat je door mijn ondergoed hebt gesnuffeld?’
‘Ja, dat.’
Hij wijst met een flauwe glimlach naar de computer op het bureau en ik snel erheen, terwijl ik met een grote boog om de geweien heen loop. Ik ben blij dat ik me ergens anders op kan concentreren. ‘Ik zal je geur verbloemen, maar zorg dat je zo min mogelijk aanraakt,’ zegt hij tegen me.
We hebben niet veel tijd, dus ik knik en probeer snel te werk te gaan. Lowe heeft al op meerdere plekken in het huis afluisterapparatuur geplaatst, maar met wat ik nu doe, kunnen we al Emery’s apparaten afluisteren. En aangezien zij niet over een Alex beschikt, zal ze er nooit achter komen.
‘Kan ik iets doen?’ vraagt Lowe zachtjes, terwijl ik me op het netwerk stort.
Ik knik tijdens het typen. ‘Stel de Ubertooth in en geef mij de LAN-schildpad.’ Ik grinnik wanneer hij me aankijkt met een blik die lijkt te zeggen dat hij niet wist dat het opstel vandaag moest worden ingeleverd en dat zijn hond zijn huiswerk heeft opgegeten. ‘Geintje. Hou gewoon de wacht.’
‘Godzijdank.’ Zijn opluchting is zo immens, dat ik er een stadion mee zou kunnen vullen. ‘Hoelang heb je nodig?’
‘Zes minuten, max. Te lang?’
‘Nee. Ze weten vast niet hoe snel jij kunt drinken.’
Ik kijk hem stralend aan. ‘Ah, dank je.’
‘Was dat een compliment?’ Hij kijkt me verward aan.
‘Niet dan?’
‘Niet expres.’
‘Probeerde je niet te zeggen dat het heel simpel is om mij tevreden te houden?’
‘Nee.’
‘Balen.’ Ik buig mijn hoofd en typ snel de code in. ‘Nou, dan trek ik mijn warme reactie op jouw niet-compliment weer in.’
‘Als je denkt dat dat er eentje was, heb je betere nodig.’
‘Betere wat?’
‘Complimenten.’
Ik kijk weer op. Hij staart me aan met een blik die ik niet goed kan plaatsen. ‘Hoezo?’
‘Je zou de juiste dingen te horen moeten krijgen.’ Hij haalt nonchalant zijn schouders op, maar de beweging voelt totaal niet nonchalant. ‘Dat je intelligent bent. En ongelooflijk goed in wat je doet. En dapper. Dat je, ondanks het feit dat je om de een of andere reden gelooft dat je harteloos bent, meer om anderen geeft dan wie dan ook. Dat je zo veerkrachtig bent dat ik er met mijn hoofd niet goed bij kan. Dat je heel…’ Hij valt even stil. Likt zijn lippen. Mijn hart slaat een slag over. ‘Beeldschoon bent. Altijd zo beeldschoon. En dat…’
Hij stopt abrupt en steekt zijn hand op. Zijn schouders verstijven, plotseling in een staat van opperste paraatheid.
‘Er komt iemand aan,’ fluistert hij.
‘Emery?’ vorm ik geluidloos met mijn lippen. Ik hoor niets, maar Weerlingen hebben een beter gehoor dan Vampyren.
Lowe schudt zijn hoofd en nog geen twee seconden later hoor ik het ook. Stemmen. Twee stemmen. Twee mannen, die de trap af lopen.
‘Emery’s bewakers,’ zegt hij, amper hoorbaar.
Ik verstijf bij het idee dat we mogelijk betrapt zullen worden. Dan zie ik Ana weer voor me: de manier waarop Emery haar probeerde te ontvoeren, hoeveel pijn ze haar had kunnen doen, en angst, oprechte angst, steekt een dolk in mijn hart. We kunnen niet met lege handen naar huis.
‘Niet doen,’ fluister ik, wanneer Lowe op het punt staat om de computer uit te zetten. De stappen klinken angstaanjagend dichtbij. ‘Over een paar minuten is het klaar.’
‘Als ze binnenkomen en ons hier zien…’
‘Dat gaat niet gebeuren.’ Ik zet de monitor uit. ‘En we…’
Ik heb een idee, maar dat kan ik gemakkelijker laten zien dan dat ik het kan uitleggen. Ik pak Lowe’s hand en trek hem dichter naar me toe. Ik loop achteruit totdat ik een van de vierkante zuilen aan weerszijden van de open haard in mijn rug voel. Het is zo’n cliché dat het bijna pijn doet, en als Emery’s wachters in hun leven ook maar één boek hebben gelezen, zullen ze hier niet in trappen. Maar misschien levert het ons een paar minuten extra tijd op, en dat is het enige wat er nog toe doet.
‘Kus me,’ beveel ik, terwijl ik hem tegen me aan trek. Hij moet in mijn aura staan en boven me uittorenen.
‘Wat?’ Ik zie een diepe frons op zijn voorhoofd verschijnen.
‘Laten we net doen alsof we… pasgetrouwd zijn en dat we, weet ik veel, geil zijn geworden en…’ En in een willekeurig kantoor terechtkwamen. Misschien zijn we wel kinky. Misschien zijn we idioten. Misschien zijn we gewoon sneu.
Shit. Hier gaan de bewakers nooit in trappen. En ze zijn er bijna.
‘Ze denken dat jij aan het drinken bent,’ sist Lowe boven me. Als de paniek niet al mijn hersencellen in beslag had genomen, zou ik met mijn ogen rollen.
‘Weet ik, maar aangezien wij nu hier zijn en zij er bijna zijn…’
‘Drink. Drink mij.’ Hij kijkt me bloedserieus aan.
‘Wát?’
‘Doe alsof we daarom hierheen zijn gekomen.’
‘Nee. Dat is…’
Eigenlijk best een goed idee. Een heel goed idee, zelfs. Toch verklaart het niet waarom we hier zijn. We zouden kunnen zeggen dat we verdwaald zijn geraakt en dat dit de eerste open deur was die we konden vinden.
‘Oké.’ Ik knik. De voetstappen komen steeds dichterbij. ‘Hou je nek schuin. Dan doe ik net alsof ik uit je ader drink.’
‘Misery.’ Zijn ogen boren zich in de mijne. ‘Je moet me bijten.’
‘Waarom?’
‘Ze zijn Weerlingen. Ze kunnen het ruiken als je niet echt drinkt.’
‘Wat? Wát? Ik heb nog nooit…’
‘Misery,’ beveelt Lowe. Of misschien is het een smeekbede, of misschien is mijn naam gewoon een woord dat hij graag uitspreekt, een woord waar hij graag aan denkt.
Een seconde later doorboren mijn hoektanden de ader onderaan zijn nek.
Twee seconden later vliegt de deur van het kantoor open.