HOOFDSTUK 9
Ana onderbreekt het verhaaltje voor het slapengaan om hem belangrijke, cruciale informatie mee te delen: ‘Miresy is zo zo zoooooo mooi. Ik hou echt van haar oren.’
Hij perst zijn lippen op elkaar en leest verder.
Hoektanden zijn bij Vampyren meer dan alleen tanden: ze zijn een statussymbool.
Neem spieren bij mensen. Was er niet een periode, een paar millennia geleden, waarbij een partner met grote, sterke bicepsen betekende dat je beter beschermd was tegen… de dinosaurussen? Ik ben niet zo goed in geschiedenis; ik was goed in wiskunde en verder niets. Het punt is dat atletische vaardigheden je een evolutionair voordeel gaven, dat nu, in het tijdperk van de atoombom, vrij overbodig is. En toch vinden mensen dat nog steeds aantrekkelijk.
Onze hoektanden zijn hetzelfde voor Vampyren: ze worden gezien als een symbool van kracht en macht, omdat we vroeger op onze prooi joegen en onze tanden in hun huid zetten om hun bloed te kunnen drinken. Hoe langer, hoe scherper, hoe groter… hoe beter.
En de hoektanden van deze wolf… Je zou er wedstrijden mee kunnen winnen. Beschavingen mee kunnen onderwerpen. De eigenaar zou zich kunnen verloven, trouwen en uitvoerig kunnen neuken op elk Vampyr-feestje. En mij rauw kunnen verslinden.
‘Ben jij een echte wolf?’ vraag ik, terwijl ik mijn best doe om normaal te praten. ‘Of ben je een parttime-Weerling?’
De enige respons is een laag, lang gegrom, waardoor ik het praktisch in mijn broek doe van angst.
‘Wordt het beter of erger als ik terug ga grommen?’
‘Het zal geen verschil maken,’ klinkt een stem vanuit de ingang.
Lowe. Hij leunt tegen de deuropening, ontspannen als een model in vrijetijdskleding tijdens een fotoshoot.
‘Bedankt, Cal,’ zegt hij, terwijl hij mijn kant op loopt. ‘Je mag gaan.’
Wonder boven wonder gromt de wolf nog één keer halfhartig naar me voordat hij zijn prachtige grijze vacht schudt en wegloopt. Hij stopt naast Lowe en stoot met zijn kop tegen zijn dij.
‘Cal? Als in…’ Hij draait zich naar me om en ik staar naar zijn kop, op zoek naar overeenkomsten. Ik had verwacht dat Weerlingen nog steeds op zichzelf zouden lijken als ze van gedaante veranderen, maar Cal is rossig. Ik strek mijn nek om de wolf beter te kunnen bekijken, maar Lowe gaat voor me staan om me het zicht te benemen.
‘Wat ben je in godsnaam aan het doen, echtgenote?’ vraagt hij. Hij klinkt moe en geïrriteerd: een explosieve combinatie. Alle gedachten aan Weerling-fenotypes verdwijnen als sneeuw voor de zon.
Ik ben betrapt. Terwijl ik iets deed wat ik echt niet zou moeten doen. En nu ben ik mijn leven niet meer zeker.
‘Je hebt me in de val gelokt,’ zegt hij tegen de lucht tussen onze lippen. Ik vraag me af of mijn hart ooit zo luid heeft geklopt. Zo dicht bij het oppervlak van mijn huid.
‘Misery.’ Hij klakt afkeurend met zijn tong en komt dichterbij, alsof hij weet dat ik overweeg om te vluchten. Zijn hartslag overmant me: kalm, vastberaden. ‘Je hebt jezelf in de val gelokt, want je bent hier niet goed in.’